Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1919)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Tiende strofe Die lichte god bemint de heimlijkheid van jonge menschenzielen, in het donker der teedre harten viert hij zijn geboorten; en, wreede zegen zijnen uitverkoornen, wijdt hij hun leven tot een zalige onrust, éen wrange jeugd van onvervuld verlangen, éen bloesem naar geluk. Verdwaasd en eenzaam dolen zij door dit ruchtig volk waar elk uit troeblen waan van zelfvergetelheid puurt de openbaring van zijn poovre zelf, en dan met loomer voet die leêge vondst te ontloopen zoekt in altijd schaamler schijn, tot nergens toevlucht blijft dan in den dood... Maar zij gaan eenzaam, buiten elk verband. Door roep van liefdeloosheid en verwijt van zelfzucht dragen zij hun duistren schat, levend-albasten glansdoorschenen rijven van zulk een zuiversterke lieflijkheid als nimmer de armoê dezer wereld kan erkennen voor haar rijkst voldragen wonder. Ook duldt hun jeugd den blinden kommer niet [pagina 36] [p. 36] dier goddlijk-zwangere verlorenheid, maar doet zich zelf het smartlijkst ongelijk: de wanhoop naar 't ontastbaar na geluk benijdt der anderen vreemdroode liefden, en strekt de hand naar den gereeden beker; maar de éene teug van overkruiden wijn prikkelt met duur van overwakkre ellende de moede wake van hun eeuwgen droom. En geen van hen die alle leed en vreugd vergeten voor den dagelijkschen slaap, geen maag, geen vriend, geen lief blijft hun nabij, of spant den schijn van zijn aanwezigheid tot gouden aandacht die hun lijden deelt. In eenzaamheid van angst en zelfverwijt ontluiken langzaam hun verlaten oogen tot helderdiep ontzag en zoetste schaamte, de zuivre ootmoedigheid waardoor hun god zich openbaren kan: hun onbewustheid glijdt als een blinddoek weg voor hun gezicht. Daar breekt door dien verteederde' oogenbloei het witte licht van zijn onzienlijkheid in duizendvoudig geschakeerde glanzen [pagina 37] [p. 37] en spiegelt zich in ieder aardeding, en allerweeg ontvonken zijne spranken als sterren meerdren in den vroegen nacht - en hij die nergens was, is overal. Zoo draagt voor éen verrukten ademtocht de ziel de weerld als haar doorzichtig kleed, allevend middelpunt van 't evenwicht oneindger sferen siddrend overdauwd met het versch vuur van haar verzaligd leed... Doch als een bloem, door overfelle zon verblind, den nacht nabij vreest en heur hart wegsluit voor de overdaad van licht, zoo draagt zij d' aanblik niet van haar verheerlijking: haar oogen schuw Gods vollen dag te zien en huiverend voor zijn verdonkering, dekken, onwetend dat hun eigen glans hem schiep, in zich de wellen weg van 't licht waarvan hun schroom den weêrschijn wil ontgaan, en haasten tastend naar den veilgen avond de schaduw binnen van vertrouwden droom. En als een minnaar 't lang verloochend lief verrast waar zij hem minst verwachten zou, [pagina 38] [p. 38] en wint de schuwheid van haar zaalgen schrik met teederheid verdubbeld en bewijs van volle en onvoorwaardlijke overgaaf, zoo in de binnenkaamren van den slaap onthult zijn duistre tegenwoordigheid zich voor het eerst in schoonheid zoo volkomen als geen oog langer dan éen blik beleven en geen herinnering vasthouden kan. Straks als zij met den witten morgen waakt en ziet de golf van levenleenend licht de wereld overvloeden tot elk ding gebaad staat in goudblonde kenlijkheid, dan gaat haar iets van zijn geheimnis op, en sidderend doorproeft haar heilge vrees de zoetheid van het onontkoombaar lot, het oordeel dat zij nimmer iets zal weten zoo na als hem van wien de allichte kunde dit smachten blijft van nooit vervuld gemis, verlangen dat het lief niet leeren mag, maar hem vermoedt met zulk een zuivren tast dat nooit éen schoone schijn, éen teêr bedrog met bittre schaduw van ontgoocheling [pagina 39] [p. 39] de onnaakbaarheid van hare trouw beduistert. Zoo wordt haar korte zijn in dit vreemd land tot een onafgebroken zaalge jacht van telkens weêr opnieuw gevonden worden, gestâge ruil van schoon voor eeuwger schoon, armoê voor rijkdom, wisslende eb en vloed van liefde en wederliefde- en onverlet begroet haar glimlach als een nieuw revier de schemerdiepten van den jongen dood. Vorige Volgende