Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Mijn kind, ik ben niet rijk Mijn kind, ik ben niet rijk, Al ben ik niet zoo arm als 'k lijk. O, al bezit wordt wonderlijk, Zoodra men komt te leeren Wat rijkdom kan ontberen! Eens had ik mij zoo rijk gedacht, Dat tot mij heel den stillen nacht, Onafgebroken wanhoopsklacht, Rezen der wereld zangen Van overwinning en verlangen. Nu, in de stralen van de zon, In 't water der gemeene bron, In 't blanke brood dat 'k werkend won, Herproef ik reiner al de lusten Wier lippen ik als eigen kuste. Vaak, levend maar van hand in tand, Een zwerver door der menschen land, Zag ik in toegestoken hand, Hoe klein en armlijk koperstuk Tot klinkklaar goud werd van geluk. Dus ben ik niet zoo arm als 'k lijk, Al ben 'k niet rijk; Want al bezit is wonderlijk, Omdat een mensch alleen volkomen heeft Wat hij verloren geeft. Vorige Volgende