Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Morgen-nachtegaal Het dunne zand van sluimering Waarmeê de koele nanacht overblies Mijn stilgewoelde wanhoop-van-verlies Midden in de eindelooze rekening, Verstuift - Mijn oogen oopnen over 't gladde dek Door 't vreemd-herkende slaapvertrek Naar venster en halfneêr gordijn Waardoor de melken morgenschijn Naar binnen luift. Een vogel tjilpt de stilte stiller nog, Drinkt dauw en dagbegin Met zachte halen in. Ik roer niet uit bloeds blij bedrog Dat leven nieuw en ongerept te herbeginnen slaat Met elken dageraad... O stil, als stortvloed uit een blauwe lucht Slagregenen van klank, Hemeldoorbraak die ruischt de wereld blank Met hagelkletter-parelen koraalgerucht. Springtij van puur geluk Bonst sluizen stuk, Van hoorbaar vloeiend wonder Loopt alle leven onder. Ik weet, daar nest een nachtegaal Diep in het hout aan de' overkant, En vaak uit verren hoek van avondzaal Hoorde ik dien knetterenden brand Van koele vlammen als in vreemde taal Een schoone vrouw wel zingezeit Van liefde en jeugd zoo blij verhaal, Dat ge om zijn loutre lieflijkheid [pagina 205] [p. 205] Een enkel woord verstaat, Maar het geheel ontgaat - Dit is geen vogels keel. Ik hoor uit strakken hemelwand Stortbeken Van overluchtsche vreugde breken, Vullen de holle hemelen met effen stand Van roerloos-schuivend vlak tot waar het heel In dit diep dal Ombruist in steilen tonenval. Het stille witte licht zwelt open in geluid, De hemel weent door waterklare ruit Zijn tranen van verklankten dauw En kleurgebroken gloed - Ik heb het altijd wel vermoed In nacht van smart en rouw, Nu weet ik morgenlijk- en zielgewis, Dat leven blijdschap is En anders niet, En moog' zijn vreugde mijn Niet zijn, Niets dan zijn vreugd erkenn' mijn lied! Ik heb zooveel gelachen en geschreid, Maar nimmer zelfs als kind Heeft deze klare lach van tranen blind Ziel overblijd. Daar staat op aard geen luchtge berg gegrond, Daar ligt geen donker dal, Geen kloof gegroefd, Waar 'k niet op deze wellen woon, En boren zal Totdat mijn mond [pagina 206] [p. 206] Haar smaakloos water proeft En zingt zijn loon. 'k Zal niet meer wanken door den dag Langs jonger oogen helderopen lach, Die kijken: gij die weet, zing ons het gulden rijm Van levens schoon geheim - Maar spreken zal ik in dit blank gezag: Lacht vrij naar 't gouden hart Van levens openende roos; Want ik vond wel min vreugd dan smart, Maar alle smart is eindig, alle vreugd is eindeloos... Geef mij een blik, een handedruk, Een teug geluk, En daadlijk hoor ik aan uit prilste levensstreek Het murmlend lachen van die beek, Die breed of smal, Die diep of snel of traagverzand Glijdt overal Door 't groen en mistig land...: Zoo lacht dan vrij naar 't gouden hart Van levens openende roos; Want daar is wel min vreugd dan smart, Maar alle smart is eindig, al geluk is eindeloos! Vorige Volgende