Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Opdracht Weêr schermt de Zomer met zijn zijden luchten Mijn daaglijksch landschap dat de stille jaren Verinnigden tot kamer van vertrouwdheid, Waar de even reeks der reizende getijden Kijken door sneeuw en bloemen, zon en regen Met eendre vriendschap van beurtwisslende oogen, Sinds het in stâgen omgang ligt doorwaterd Van stroom die zomer koelt en zoelt den winter, Liefde die springt uit God en keert tot God. Niet enkel, nu, met arme eenzaamheids schaamte Ontvang ik koninklijksten mijner gasten, Maar in zijn pracht van uitgekeurde verven En windrimplende gratie van bewegen Wordt hij bij oogeblikken bleek van aandacht, Als in die koele spiegels van genade Zijn eigen beeld hij huiverschoon verdiept ziet Met licht dat vóor hem was en na hem blijft. - En als zijn oogen uit hun zwijgen rijzen, Zeggen zijn heusche lippen hare erkenning In blanken toon van heer-lijke gelijkheid, En over-weêr praten ons lichte woorden Van 't schoon gebeur der zonbestraalde wereld In effen majesteit die stijgt noch daalt. Zoo waaien al de rijke dagen over Als teêre wolken door den zomerhemel, - En menigmalen ga ik 't oudbekende Pad door mijn wildernis van schermend pijpkruid Manhoog boven de paarse koekoeksbloemen; En zie langs banen van onzichtbre vlieten De verre schepen door de weiden wandlen Als blankgevlerkte scheer-zeilende vooglen; [pagina 170] [p. 170] En zie de fijne zonbesneden lijnen Van 't stadsprofiel waar 't middaglicht op regent; En al de wanden die uit zee opspringen Over de duinen die de kim beglooien, Waden kniediep door het maairijpe hooiland En zingen hoog voorbij door groene weelden Invallend en uitruischend in de verten Tot een oneindig en veelstemmig lied. Maar in den avond als de schemeringen De aarde overbloeien met haar witte velden, Drijft in rood bloed van blijgeklaarden hartstocht Herinnring op door al die blanke bedden, Als witte tulpen die in nabloei rooden, - En verzen worden in en uit de stilte En liggen zwaar als dichtgestikte bloemen Op 't donkere brokaat der vroege nacht. Zoo scheep ik met de winst van elken dag Mij in op droomen die u achterhalen Door het maanzilvren zog van verre zeeën, Die van mij zijt gegaan om weêr te zien Landen en bloemen die ik nimmer zag, Gij zachte minnaar van het Goede Leven, - En bloode bied ik 't weinge dat ik heb Uit meengen jaarbloei van genegenheden Bewaard met arme zorg van bijen die Zetten veel honing om in weinig was... Zoo beeldt zich eindeloos dezelfde ziel, Omdat zij haar gelaat onbeeldbaar weet, Achter het masker van het oogenblik; [pagina 171] [p. 171] En immer meerdren zich in blanke rij Haar zuivernaakte marmerstille standen, Totdat uw voet op den gezetten tijd Door boomenluwte en zondoorwenkte schaûw Den ouden weg hervindt naar dees haar kluis, Nu zomers open voor al zon en winden Als een Spaansch huis bedolven onder rozen. Vorige Volgende