Liederen van Isoude(1921)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] [Ik zag de schemerlijven] Ik zag de schemerlijven Van zwanen op het huiverspel Van sombren spiegel drijven - Ik wist, ik stond voor Tintagel... Een vreemde wil dreef mij gevangen, En hief mij over 't steile diep. Ik gleed door poort en gangen Waar alle klank en echo sliep. Ik trad mijn hooge kamers binnen, Eén starre leêgheid wakensmoê. Een bleeke vrouw in armlijk linnen Zag uit het kwijnend zilver toe. [pagina 35] [p. 35] Ik talmde als een die komt te nemen En niet weet wat hij nemen moet: Gewaden, ringen, diademen, Het leek mij onbegeerlijk goed. Ik bleef in doelvergeten poozen Gesteund aan 't schemerbleek kozijn... Een flauwe geur van welke rozen Leefde op den matten maneschijn. Mijn handen beefden te vergâren Al wat daar nog van mij verbleef, Den geur der doode jonge jaren, Die op den dooven luister dreef. Vorige Volgende