Gegeven keur(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Een ander oud lied Laat nimmer af te vragen Uw zoeten bruidegoom: Wat hij onthoudt bij dage, Dat brengt hij in den droom. Ook ik ging vroeger arm en blind, Een onbewust verloren kind, - Ik dacht niet eens aan klagen: Zoo licht leken de dagen! Toch had ik niet gevonden Door minnen en verlangen veel Aan zijne roode wonden Mijn klein en eigen deel. Daar lag ik neder in den nacht - Hij kwam zoo stil en ongedacht Of hij mijn ziel behoefde Nog vóor zij zich bedroefde. In witte-rozengaarde Verrees mij zijn gezicht Als boven zomersche aarde De maan vroeg-avonds licht. Als dauw die daalt door dorstig groen, Als zoele regen door den noen, Door het doorgeurde loover Zoo boog hij tot mij over. [pagina 63] [p. 63] Gelijk een droom in droomen Is van zijn lieflijkheid Over mijn ziel gekomen De volle aanwezigheid: Geen ding is, dat de weelde van Zoo diep geluk verbeelden kan, Als waken nooit zal weten En nimmer kan vergeten. Hij kuste niet mijne oogen Of mijnen warmen mond, Hij heeft mijn hand getogen Aan zijner handen wond. Zijn voet beroerde mijnen voet; De volheid van mijn hartebloed Sprong, een fontein zoo blijde, Aan zijn doorstoken zijde. Gelijk een vrouw in baren Zoo lag ik roereloos: Zijn wonden in mij waren Als doorn en roode roos. Toen week zijn glanzend aangezicht Als maan verbleekt in morgenlicht: Nog rook ik hemels geuren Toen ik den dag zag kleuren. [pagina 64] [p. 64] De vogels werden luide Op 't scheemrend aardgezicht. Als jongste zijner bruiden Stond ik in 't witte licht - De zwelling mijner zijde was Gesloten als een zuivre vaas: Mijn hand en voet verbleven Uit blanke sneeuw gedreven. Laat nimmer af te vragen Uw zoeten bruidegoom; Wat hij onthoudt bij dage, Dat brengt hij in den droom. O heimelijke heerlijkheid Van dagen arm en onbenijd, Die werdt éen zalig smachten Naar zijn doorzonde nachten! Vorige Volgende