|
Blz. |
En Leven, gij, van alle zaligheên |
180 |
Flonkertroonge onsterfelijke Aphrodita, |
137 |
Gaarne blijft mijn glimlach dralen |
147 |
Hemels Vrouwe, Moeder naar Gods behagen |
143 |
Het avondlicht, een hemelbreede zee |
24 |
Het is genoeg: de tijd is vol |
88 |
Hoe kom ik hier?... Ik zie den hemel niet |
122 |
Hoe scheidt nog ooit van hier, |
97 |
Ik ben een koningskind: in mijne zijdne haren |
184 |
Ik denk aan hen die jong met ons verbleven, |
186 |
Ik doof de lamp -: klaarwakker ligt |
113 |
Ik heb iets bijna schoons aanschouwd |
79 |
- Ik hoorde uw zingen komen |
40 |
Ik roep: ‘Barmhartigheid! Barmhartigheid!’ |
141 |
Ik was een kind zoo rijk aan vreugd, |
51 |
Ik weet dat gij mij nog verschijnen zult, |
63 |
In de spanne luwe stilte |
28 |
'k Droomde vannacht van hem: 'k zag zijn gelaat |
188 |
Komt in, komt in: dit is u aller uur, |
3 |
Kon 'k de verloren dagen van mijn leven |
182 |
Lief, ontwaak: de late sterren dooven |
131 |
O donker zijn nacht en dag - |
175 |