Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Zwaluwen De zomer kan niet scheiden: Met elken nieuwen dag die licht, Klaart in vertrouwd verblijden Zijn zongebronsd gezicht. En rond hem heen verdringt zich uit Nachthuivering het bont geloof van bloem en kruid. Hoe bleef ons hart bedreven Met al wat in zijn bloei vergaat Voor 't oogenblik te leven In roeklooze overdaad, In drift die niet naar morgen vraagt, Maar voor gereeden lust al verre zorg verdaagt. Binnen den kom der duinen Begrepen in den zonneworp Der heg-ommaasde tuinen Van 't morgenwakkre dorp, Danst het met zon en schaduw meê, En mist geen maat in 't samenspel van wind en zee. In luchtigste oogezwieren Bestrijkt de ziel de ruime meent Die wereldsche revieren En hemelsch erf vereent, En nergens waar de blijde geest Niet, schoonvervuld in schoonheid, zalig is geweest. [pagina 82] [p. 82] Maar goddelijker speelman Dan zon en zee en zomer is, Zet in zijn evenveel van Vervuldheid en gemis, En dieper krachten winnen vaart En als gespeend verstoot ons de eigen borst der aard. En alle heemlen breken In ademtrillend wachten op Gods onverbeeldbaar teeken Als rijpgezwollen knop, Terwijl de morgenwind verruischt, En peilloos boven 't dal de blauwe vreê besuist... Rond den verstilden molen Oefnen in speelsch volmaakte tucht De zwarte zwaluwscholen Haar uitgestelde vlucht, En ziend geduld en blinde drift Vervloeien tot éen zaligzeekren droom verzift. De schaduwwieken malen De ruwe winst van elken dag In hartgeruste halen Van rappen vleugelslag: Geen achterling die overblijft, Als straks de volle zwerm naar 't verre doel verdrijft... [pagina 83] [p. 83] Niets zal, o ziel, behindren Weg uit den ban van deze zon Uw vlucht, maar o de kindren Die gij bij 't hart gewon: Zij zijn bevederd naar uw aard Met trek die zelfs in schoonste rust geen rust aanvaardt. Is uit uw lang beminnen En al zijn zaligwreed geweld Eén eenig ding te winnen Dat u nooit meer ontvalt, Eén wezen dat voor de eeuwigheid Zich als uw schepsel en uw kind tot u belijdt, Zoo valt er geen vertragen, Bij deze zuivre zonnenrei Van aldoor korter dagen Naar de' omslag van 't getij, In 't oefenspel van elken dag, Wat gij moet laten hier en wat u volgen mag. Ten bloede toe verteederd In onuitputtelijk geduld, Telkens opnieuw bevederd Uit nederlaag en schuld, Met elken nieuwen zonnegang Voer op der kleinen heimwee in al hooger drang. [pagina 84] [p. 84] Dat als ter late wende Van hart en aarde opeens verweesd, Uw vleugellichte bende Niets dan den dood bevreest, Gij buiten elk onklaar respijt En zonder omzien hier voor 't laatst uw pennen spreidt! Vorige Volgende