Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Herfstmorgen Door wat dalen van den slaap getogen, Wiesch ik in den zuivren stroom Van den grondeloos bezonken droom De verdofte spiegels mijner oogen, Dat hun eerste morgenblik Overstraalt de ziel met zaalgen schrik? Melkweg van verheerlijkt weten, Hangt de zomer en zijn vol geluk, Last die liet geen schaûw van druk, In de heldre erinnering vergeten Tot verdiepten dageraad Van het oogenblik dat komen gaat. De ijle schilferrosse blâren en het spinrag Dat hun webbe dauwbesnoert, Staan opeens doorregen en gevoerd Met der zonne laaien inslag -, En de schemerheimnis van den nacht Voort haar keper door de helle dagedracht. Nog eens was het zoo. Herrezen Trad ik uit den schemer van den dood. Uit haar schamel dek van morgenrood Beurde een onherkenbre wereld 't wezen In den regen van het nieuwe licht Dat zijn glans uit dood en leven had verdicht. [pagina 35] [p. 35] Voor wie onvoorwaardlijk blijft beleven, Wordt al overleefde smart en vreugd Als een droom die in den morgen heugt, Licht en schaduw opgeheven In de dauwgedrenkte kracht Na den slaap van éenen nacht. Door geen enge erinnering of hope In haar tijdlijkheid geblind, Straalt de ziel als 't oud ontvanklijk kind Elken schijn in bloei van schoonheid open. En het wonder dat de dood straks brengt, Is voor wie zich uurgetrouw aan 't leven schenkt. Vorige Volgende