Ex toto corde(1964)–Louis de Bourbon– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] In memoriam patris Een vuurge krijger, die de beker hief bij 't hese zingen van de tentgenoten; vrouwen en paarden had hij grimmig lief; hij had zijn degen in de borst gestoten van een vervloekte Pruis; zijn geld verspild aan tientallen galante avonturen, en, bij het stijgen van zijn ster, gewild, dat deze jeugd een eeuwigheid zou duren. Toen kwam een dag, dat God Zijn dienaar sloeg, hij proefde droesem in de zoetste wijnen en vreesde het bloed, dat door zijn aderen joeg en schold het leven paarlen voor de zwijnen. Hij trok, vereenzaamd, in een oud kasteel, hoorde de winden om de torens zingen, gezeten voor het haardvuur las hij veel. Teruggekeerd tot zijn herinneringen en de oude boeken over zijn geslacht, begon hij wild en roekeloos te dromen, spelde de profetieën na en dacht, dat nu het nieuwe rijk spoedig zou komen. Verwachtte het iedere dag en iedere nacht, werd nimmer, nimmer moe het te verwachten: zó diep vertrouwde hij op Gods almacht, dat hij elk ander toekomstbeeld verachtte. Hij was er zeker van: rechtvaardigheid gebiedt, dat tronen, straffeloos ontnomen, herrijzen zullen in hun heerlijkheid, gelijk te lente blaren aan de bomen. [pagina 14] [p. 14] Maar zelf een boom in herfstelijke bloei, die nimmer aan de winter kon geloven, zelfs toen de doodskou door zijn takken woei, kwam hij de aandrang van de angst te boven. Hij wilde, toen de dood hem reeds omspon, en mildheid der natuur zijn geest verlamde, nog scheep gaan, vóór de dag begon, om toch in 's hemelsnaam op tijd te landen. Misschien is toch, aan 't einde van zijn dag, het groots visioen, waarvan hij koortsig droomde, door God ten plan gezet, waar hij nu mag heersen in 't eeuwig rijk, het niet-omzoomde. Vorige Volgende