schappij en politiek door de opkomst en verkiezingswinst van Leefbaarpartijen, ter stede Leefbaar Rotterdam. Uit de nieuwe gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders kwam de krachtige roep om de cultuursector in Rotterdam te herstructureren. Een van de resultaten is dat de negen grote kunstinstellingen die als takken van dienst tot het gemeentelijk apparaat behoorden, daaruit werden losgemaakt en werden omgevormd tot stichtingen. Tevens werden de positie en de taken in de culturele sector van de Rotterdamse Kunststichting en van de gemeentelijke afdeling Culturele Zaken herzien. Een nieuwe structuur werd opgezet met de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur en de nieuwe gemeentelijke Dienst Kunst en Cultuur. Dit proces van herstructurering ging gepaard met enige commotie in de cultuursector.
In 2008 ontstond, in de nieuwe situatie na de herstructurering, deining rondom het advies voor het cultuurplan 2009-2012 door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. Een aangekondigde bezuiniging op het budget van het cultuurplan plus de financiële claims van de voormalige takken van dienst belastten het budget zwaar. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur introduceerde in zijn advies het begrip ‘zaaglijn’. Dat hield in dat een aantal op zichzelf positief gewaardeerde instellingen niet in het cultuurplan kon worden opgenomen, tenzij er een verruiming van het budget zou komen. Deze stelling werd door de gemeente gehonoreerd, zelfs met een hoger bedrag dan gegevraagd. Het resultaat was dat de bestaande culturele infrastructuur behouden bleef en dat nieuwe instellingen een plaats in het cultuurplan kregen.
Aan de vooravond van een nieuwe periode, het jaar vóór de aanvang van het cultuurplan 2013-2016, wordt een keerpunt bereikt. Sinds de overheid zich vanaf de jaren 80 meer en meer heeft terug getrokken uit vele sectoren, is de inhoudelijke afstand tot de culturele sector gegroeid. De afstand lijkt nog toe te nemen nu overheid wegens de economische omstandigheden haar financiële verplichtingen wil verminderen. De overheid onderhoudt nog relatief weinig (financiële) relaties met maatschappelijke sectoren. De culturele sector legitimeert zich meer dan voorheen door zijn draagvlak aan te tonen, via bezoekerscijfers en eigen inkomsten.
In Rotterdam heeft de gemeente, vaak samen met de Kunststichting, jarenlang geïnvesteerd in de culturele sector. Dat heeft in de loop van ruim vijfenzestig jaar een rijk cultureel veld opgeleverd met vele krachtige instellingen, markante groepen en initiatieven.
De in deze studie vooronderstelde constante in het kunst- en cultuurbeleid van Rotterdam bestaat nog steeds, maar zij zal vermoedelijk als gevolg van beleidswijzigingen en ombuigingen een andere invulling krijgen. De constante is de ambitie van de stad om met hoogwaardige kunstuitingen het (internationale) imago van Rotterdam te stimuleren en de gelijktijdige wens om grote en divers samengestelde publieksgroepen een aantrekkelijke culturele omgeving te bieden en hen te binden aan de stad. Voor wat betreft laatst genoemde aspect, focuspunten in het gemeentelijke beleid blijven talentontwikkeling, cultuureducatie en binnenstadsbeleving.
In alle beleidsformuleringen, beleidsveranderingen, de ontwikkelingen en perikelen in ruim zestig jaar, zijn het steeds de mensen geweest, wethouders, ambtenaren, directeuren van instellingen, die ideologisch bevlogen, praktisch betrokken dan wel technocratisch nuchter, het culturele veld ordenden en herordenden om die ambities te verwerkelijken. Het beleid dat zij opstelden bood de kaders waarbinnen producties en projecten kunnen gedijen: het werk van kunstenaars, vormgevers, acteurs, filmers, architecten, musici, dansers, theatergroepen, instellingen, organisaties en hoeders van erfgoed. Zij maken met hun scheppende vermogens en onorthodoxe denkwijzen de kunst en cultuur van Rotterdam. Hun werk getuigt, in al zijn diversiteit, van hun verbondenheid met het DNA van de stad.
Dat begrip is geen antwoord op alle vragen die rijzen bij de vaststelling van nieuw kunst- en cultuurbeleid noch in de beoordeling van producties. Het is een werkbaar begrip om aan te duiden dat hun uitingen thuishoren in deze stad. Kennis van de opvattingen in voorgaande periodes, zoals vervat in deze studie, dient mogelijk tot inspiratie voor Rotterdamse beleidsmakers en kunstenaars om te blijven streven naar verdere ontplooiing van een gezond en opgewekt kunstleven.