| |
Getijden op de feesten van een martelaar
Buiten de paastijd
De Eerste Vespers kan men bidden zoals is aangegeven op bladz. 1237.
| |
De lauden
Tot aan het kapittel kan men de Lauden bidden, zoals deze voor de betreffende weekdag zijn aangegeven; in dit geval begint men onderstaande getijden met het kapittel. Ofwel bidt men het onderstaande in zijn geheel, dus met de hier aangegeven antifonen en psalmen.
Pater. Ave. |
Onze Vader. Wees gegroet. |
Deus, in adjutorium. |
God, kom mij te hulp. |
|
1 Ant. Qui me confessus fuerit * coram hominibus, confitebor et ego eum coram Patre meo. |
1 Ant. Wie Mij beleden heeft * voor de mensen, hem zal Ik belijden voor mijn Vader. |
De psalmen zoals op Zondag, bladz. 106.
| |
| |
2 Ant. Wie Mij volgt, * wandelt niet in de duisternis, maar hij zal het licht des levens bezitten, zegt de Heer. |
2 Ant. Qui sequitur me, * non ambulat in tenebris, sed habebit lumen vitae, dicit Dominus. |
3 Ant. Zo iemand Mij dient, * hij volge Mij; en waar Ik ben, daar moet ook mijn dienaar zijn. |
3 Ant. Qui mihi ministrat, * me sequatur; et ubi ego sum, illic sit et minister meus. |
4 Ant. Als iemand Mij dient, * zal mijn Vader, die in de hemelen is, hem eren, zegt de Heer. |
4 Ant. Si quis mihi ministraverit, * honorificabit eum Pater meus, qui est in caelis, dicit Dominus. |
5 Ant. Vader, Ik wil, * dat waar Ik ben, ook daar mijn dienaar zij. |
5 Ant. Volo, Pater, * ut, ubi ego sum, illic sit et minister meus. |
| |
Kapittel Jac. 1, 12
GELUKKIG de man, die staande blijft in de beproeving; want als hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die God heeft beloofd aan wie Hem beminnen. ℟. Gode zij dank. |
BEATUS vir, qui suffert tentationem: quoniam, cum probatus fuerit, accipiet coronam vitae, quam repromisit Deus diligentibus se. ℟. Deo gratias. |
| |
Lofzang
Gij, martelaar van God, die zijt
gevolgd des Vaders een'gen Zoon,
en zo den vijand overwint,
in zegepraal de hemel smaakt, |
Martyr Dei, qui, unicum
Patris sequendo Filium,
victis triumphas hostibus,
victor fruens caelestibus: |
Door het geschenk van uw gebed
wis uit de smetten onzer schuld,
weer de bevlekking van het kwaad
en al wat leven walging brengt. |
Tui precatus munere
nostrum reatum dilue,
arcens mali contagium,
vitae removens taedium. |
Reeds zijn geslaakt de ketenen
waarmee u 't eervol lichaam bond;
ontsla ons van der wereld boei,
ter liefde van den Zoon van God. |
Soluta sunt jam vincula
tui sacrati corporis:
nos solve vinclis saeculi,
amore Filii Dei. |
Aan God den Vader zij de eer
en aan zijn eengeboren Zoon,
en aan den Geest, den Paracleet,
nu en in alle eeuwigheid. |
Deo Patri sit gloria,
ejusque soli Filio,
cum Spiritu Paraclito,
et nunc, et in perpetuum. |
Amen. |
Amen. |
℣. De rechtvaardige zal bloeien |
℣. Justus ut palma florebit. |
| |
| |
℟. Sicut cedrus Libani multiplicabitur. |
als een palmboom. ℟. Als een ceder op de Libanon zal hij gedijen. |
Ant. Qui odit * animam suam in hoc mundo, in vitam aeternam custodit eam. |
Ant. Wie zijn ziel * haat in deze wereld, zal haar bewaren ten eeuwigen leven. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
|
Oremus. - Praesta, quaesumus, omnipotens Deus: ut, qui beati N. Martyris tui natalitia colimus, intercessione ejus in tui nominis amore roboremur. Per Dominum nostrum. |
Laat ons bidden. - Verleen, vragen wij, almachtige God: dat wij, die het geboortefeest van uw heiligen martelaar N. vieren, door zijn voorspraak in de liefde tot uw Naam worden gesterkt. Door onzen Heer. |
|
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
Benedicamus. |
Zegenen wij. |
Fidelium animae. |
Dat de zielen. |
| |
De vespers
Tot aan het kapittel kan men de Vespers bidden, zoals zij voor de betreffende weekdag zijn aangegeven, en van het kapittel af voortgaan met hetgeen onder volgt. Ofwel bidt men het onderstaande in zijn geheel, dus met de hier aangegeven antifonen en psalmen.
Pater. Ave. |
Onze Vader. Wees gegroet. |
Deus, in adjutorium. |
God, kom mij te hulp. |
|
1 Ant. Qui me confessus fuerit * coram hominibus, confitebor et ego eum coram Patre meo. |
1 Ant. Wie Mij beleden heeft * voor de mensen, hem zal Ik belijden voor mijn Vader. |
De eerste vier psalmen zoals op Zondag, bladz. 189.
2 Ant. Qui sequitur me, * non ambulat in tenebris, sed habebit lumen vitae, dicit Dominus. |
2 Ant. Wie Mij volgt, * wandelt niet in de duisternis, maar hij zal het licht des levens bezitten, zegt de Heer. |
3 Ant. Qui mihi ministrat, * me sequatur: et ubi ego sum, illic sit et minister meus. |
3 Ant. Zo iemand Mij dient, * hij volge Mij; en waar ik ben, daar moet ook mijn dienaar zijn. |
4 Ant. Si quis mihi ministraverit, * honorificabit eum Pater meus, qui est in caelis, dicit Dominus. |
4 Ant. Als iemand Mij dient, * zal mijn Vader, die in de hemelen is, hem eren, zegt de Heer. |
| |
| |
5 Ant. Vader. Ik wil, * dat waar Ik ben, ook daar mijn dienaar zij. |
5 Ant. Volo, Pater, * ut, ubi ego sum, illic sit et minister meus. |
In de EERSTE VESPERS wordt onderstaande psalm vervangen door psalm 116: Laudate Dominum, omnes gentes, bladz. 1199.
| |
Psalm 115
Door Christus na te volgen tot in zijn dood hebben de martelaren God verheerlijkt. Daarom zijn zij voor eeuwig in de hemelse heerlijkheid.
Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: * ‘Wel diep ben ik vernederd’; |
Credidi, propter quod locutus sum: * Ego autem humiliatus sum nimis. |
Toen ik zeide in mijn angst: * ‘Geen mens is te vertrouwen’. |
Ego dixi in excessu meo: * Omnis homo mendax. |
Wat zal ik den Heer wedergeven * voor al wat Hij mij heeft geschonken? |
Quid retribuam Domino, * pro omnibus, quae retribuit mihi? |
De kelk des heils zal ik heffen * en de Naam des Heren aanroepen, |
Calicem salutaris accipiam; * et nomen Domini invocabo. |
Mijn geloften aan den Heer volbrengen ten aanschouwen van geheel zijn volk. * Kostbaar in de ogen des Heren is de dood van zijn heiligen. |
Vota mea Domino reddam coram omni populo ejus; * pretiosa in conspectu Domini mors sanctorum ejus: |
Heer, ik ben slechts uw dienaar; * ik ben uw dienaar en de zoon uwer dienstmaagd. |
O Domine, quia ego servus tuus;* ego servus tuus, et filius ancillae tuae. |
Toch hebt Gij mijn boeien verbroken; daarom breng ik U een offer van lof * en zal ik de Naam des Heren aanroepen, |
Dirupisti vincula mea; tibi sacrificabo hostiam laudis, * et nomen Domini invocabo. |
Mijn geloften aan den Heer volbrengen ten aanschouwen van geheel zijn volk, * in de voorhoven van het huis des Heren, in uw midden, Jerusalem. |
Vota mea Domino reddam in conspectu omnis populi ejus; * in atriis domus Domini, in medio tui, Jerusalem. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
|
Ant. Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook daar mijn dienaar zij. |
Ant. Volo, Pater, ut, ubi ego sum, illic sit et minister meus. |
| |
Kapittel Jac. 1, 12
GELUKKIG de man, die staande blijft in de beproeving: want als hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die God heeft |
BEATUS vir, qui suffert tentationem: quoniam, cum probatus fuerit, accipiet coronam vitae, quam repromisit Deus diligenti- |
| |
| |
bus se. ℟. Deo gratias. |
beloofd aan wie Hem beminnen. ℟. Gode zij dank. |
| |
Lofzang
¶ De gewijzigde tekst van deze lofzang met melodie op bladz. 1566
Deus, tuorum militum
sors, et corona, praemium,
laudes canentes Martyris
absolve nexu criminis. |
God, die van uwe strijders zijt
het lot, de zegekrans, het loon,
nu wij de lof des martelaars
bezingen, slaak de boei van 't kwaad. |
Hic nempe mundi gaudia
et blandimenta noxia
caduca rite deputans,
pervenit ad caelestia. |
Want deze heeft de vreugden van
de wereld en haar voos gevlei
geacht naar hun nietswaardigheid,
en zo de hemelvreugd bereikt. |
Poenas cucurrit fortiter,
et sustulit viriliter,
pro te effundens sanguinem,
aeterna dona possidet. |
Sterk trad hij kwelling tegemoet,
heeft haar met mannenmoed doorstaan,
om Uwentwil stortend zijn bloed,
won hij 't geschenk der eeuwigheid. |
Ob hoc, precatu supplici
te poscimus, piissime:
in hoc triumpho Martyris
dimitte noxam servulis. |
Hierom, in nederig gebed
vragen wij U, algoede God:
op 't feest van deze zegepraal
vergeef uw dienaren hun schuld. |
Laus et perennis gloria
Deo Patri, et Filio,
Sancto simul Paraclito,
in sempiterna saecula. |
Lofprijs en glorie zonder eind
zij God den Vader en den Zoon
en aan den Heil'gen Paracleet,
in aller eeuwen eeuwigheid. |
Amen. |
Amen. |
℣. Justus ut palma florebit. ℟. Sicut cedrus Libani multiplicabitur. |
℣. De rechtvaardige zal bloeien als een palmboom. ℟. Als een ceder op de Libanon zal hij gedijen. |
Ant. Qui vult venire post me, * abneget semetipsum, et tollat crucem suam, et sequatur me. |
Ant. Wie achter Mij wil komen, * hij verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij. |
In de EERSTE VESPERS:
℣. Gloria et honore coronasti eum, Domine. ℟. Et constituisti eum super opera manuum tuarum. |
℣. Gij hebt hem bekranst, o Heer, met heerlijkheid en eer. ℟. En hem gesteld over het werk uwer handen. |
Ant. Iste Sanctus * pro lege Dei sui certavit usque ad |
Ant. Deze heilige * heeft voor de wet van zijn God gestreden totter- |
| |
| |
dood, en hij heeft niet gevreesd voor de woorden der goddelozen; want hij was bevestigd op de vaste rots. |
mortem, et a verbis impiorum non timuit; fundatus enim erat supra firmam petram. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
|
Laat ons bidden. - Verleen, vragen wij, almachtige God: dat wij, die het geboortefeest van uw heiligen martelaar N. vieren, door zijn voorspraak in de liefde tot uw Naam worden gesterkt. Door onzen Heer. |
Oremus. - Praesta, quaesumus, omnipotens Deus: ut, qui beati N. Martyris tui natalitia colimus, intercessione ejus in tui nominis amore roboremur. Per Dominum nostrum. |
|
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
Zegenen wij. |
Benedicamus. |
Dat de zielen. |
Fidelium animae. |
Onze Vader. |
Pater. |
De Heer geve ons. |
Dominus det nobis. |
En tot slot een van de antifonen ter ere van de heilige Moeder van God, bladz. 200 vgl.
|
|