| |
Getijden op de feesten van den heiligen Joseph
¶ Gedurende de Paastijd wordt aan alle antifonen en aan het vers Alleluja toegevoegd.
De Eerste Vespers zijn gelijk aan de Vespers op bladz. 1198, behalve de veranderingen die aldaar voor de Eerste Vespers zijn aangegeven.
| |
De lauden
Onze Vader. Wees gegroet. |
Pater. Ave. |
God, kom mij ter hulp. |
Deus, in adjutorium. |
|
1 Ant. |
1 Ant. |
|
JACOB nu * won Joseph, den man van Maria, uit wie Jesus geboren is, die Christus wordt genoemd. |
JACOB autem * genuit Joseph, virum Mariae, de qua natus est Jesus, qui vocatur Christus. |
De psalmen zoals op Zondag, bladz. 106.
2 Ant. De engel Gabriël * werd door God gezonden naar een Maagd, die ten huwelijk was gegeven aan een man die Joseph heette, uit het huis van David; en de naam van de Maagd was Maria. |
2 Ant. Missus est * Angelus Gabriel a Deo ad Virginem desponsatam viro, cui nomen erat Joseph, de domo David: et nomen Virginis Maria. |
3 Ant. Toen Maria, de Moeder van Jesus, * ten huwelijk was gegeven aan Joseph, werd zij, voordat zij tezamen kwamen, zwanger bevonden van den Heiligen Geest. |
3 Ant. Cum esset desponsata * Mater Jesu Maria Joseph, antequam convenirent, inventa est in utero habens de Spiritu Sancto. |
4 Ant. Joseph, haar man, * omdat hij rechtvaardig was en haar niet wilde overleveren, wilde haar in het geheim wegzenden. |
4 Ant. Joseph vir ejus, * cum esset justus, et nollet eam traducere, voluit occulte dimittere eam. |
5 Ant. Een engel des Heren * verscheen aan Joseph, en zeide: Joseph, zoon van David, vrees niet Maria als uw bruid tot u te |
5 Ant. Angelus Domini * apparuit Joseph, dicens: Joseph, fili David, noli timere accipere Mariam |
| |
| |
conjugem tuam; quod enim in ea natum est, de Spiritu Sancto est; pariet autem filium, et vocabis nomen ejus Jesum. |
nemen; want wat in haar is geboren, is van den Heiligen Geest; zij zal een Zoon baren, en gij zult zijn naam Jesus noemen. |
| |
Kapittel Gen. 49, 26
Benedictiones patris tui confortatae sunt benedictionibus patrum ejus, donec veniret Desiderium collium aeternorum: fiant in capite Joseph, et in vertice Nazaraei inter fratres suos. ℟. Deo gratias. |
De zegeningen van uw vader zijn vermenigvuldigd door de zegeningen zijner vaderen, totdat het Verlangen der eeuwige heuvelen kome; mogen zij nederdalen op het hoofd van Joseph, op de schedel van den uitgelezene onder zijn broeders. ℟. Gode zij dank. |
| |
Lofzang
¶ Tekst met melodie op bladz. 1558.
Caelitum, Joseph, decus, atque nostrae
certa spes vitae, columenque mundi,
quas tibi laeti canimus, benignus
suscipe laudes. |
Sier van de heem'len, Joseph, van ons leven
zekere hoop, en steunpilaar der wereld,
wil in uw goedheid 't blijde lied aanvaarden
dat wij u zingen. |
Te Sator rerum statuit pudicae
Virginis sponsum, voluitque Verbi
te patrem dici, dedit et ministrum
esse salutis. |
U heeft de Schepper aan de reine Maagd tot
brui'gom gegeven; vader van het Woord ook
deed Hij u noemen, stelde u tot dienaar
van de verlossing. |
Tu Redemptorem stabulo jacentem,
quem chorus Vatum cecinit futurum,
aspicis gaudens, humilisque natum
Numen adoras. |
Onzen Verlosser, liggend in een kribbe,
Hem dien het koor der zieners had bezongen,
ziet gij vol vreugde, nederig aanbiddend
God ons geboren. |
Rex Deus regum, Dominator orbis,
cujus ad nutum tremit inferorum
turba, cui pronus famulatur aether,
se tibi subdit. |
Vorst van de vorsten, God en Albeheerser,
Hij voor wiens blik de hellemachten beven,
Hij wien de heem'len diepgebogen dienen,
is u gehoorzaam. |
| |
| |
Lof zij aan Gods Drievuldigheid voor eeuwig,
die u de eer des hemels heeft geschonken;
geve Zij ons om uwentwil de vreugd van
't zalige leven. |
Laus sit excelsae Triadi perennis,
quae tibi praebens superos honores,
det tuis nobis mentis beatae
gaudia vitae. |
Amen. |
Amen. |
℣. Gij hebt mij uw heil te beschermen gegeven. ℟. En uw rechterhand heeft mij aangenomen. |
℣. Dedisti mihi protectionem salutis tuae. ℟. Et dextera tua suscepit me. |
Ant. Joseph, zoon van David, * vrees niet Maria uw bruid tot u te nemen; want wat in haar is geboren, is van den Heiligen Geest. |
Ant. Joseph, fili David, * noli timere accipere Mariam conjugem tuam; quod enim in ea natum est, de Spiritu Sancto est. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
|
Laat ons bidden. - God, die U in uw onuitsprekelijke voorzienigheid hebt gewaardigd den heiligen Joseph tot bruidegom van uw allerheiligste Moeder te verkiezen; verleen, vragen wij, dat wij hem, dien wij op aarde vereren als onzen beschermer, tot voorspreker mogen hebben in de hemel. Gij die leeft en heerst. |
Oremus. - Deus, qui ineffabili providentia beatum Joseph sanctissimae Genitricis tuae sponsum eligere dignatus es: praesta, quaesumus; ut, quem protectorem veneramur in terris, intercessorem habere mereamur in caelis: Qui vivis et regnas. |
|
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
Zegenen wij. |
Benedicamus. |
Dat de zielen. |
Fidelium animae. |
| |
De vespers
Onze Vader. Wees gegroet. |
Pater. Ave. |
God, kom mij te hulp. |
Deus, in adjutorium. |
In de EERSTE VESPERS de vijf antifonen welke hierboven voor de Lauden zijn aangegeven, bladz. 1196. - De eerste vier psalmen zoals op Zondag, bladz. 106; als vijfde psalm 116: Laudate Dominum, omnes gentes, zie onder.
1 Ant. |
1 Ant. |
DE OUDERS van Jesus* gingen jaarlijks naar Jerusalem, op het hoogfeest van Pasen. |
IBANT parentes Jesu * per omnes annos in Jerusalem, in die solemni Paschae. |
| |
| |
De eerste vier psalmen zoals op Zondag, bladz. 189.
2 Ant. Cum redirent, * remansit puer Jesus in Jerusalem, et non cognoverunt parentes ejus. |
2 Ant. Toen zij terugkeerden, * bleef het Kind Jesus in Jerusalem achter; en zijn ouders wisten het niet. |
3 Ant. Non invenientes * Jesum, regressi sunt in Jerusalem requirentes eum; et post triduum invenerunt illum in templo sedentem in medio doctorum, audientem et interrogantem eos. |
3 Ant. Toen zij Jesus niet vonden, * zijn zij teruggekeerd naar Jerusalem om Hem te zoeken; en na drie dagen vonden zij Hem in de tempel, gezeten te midden van de leraren, naar hen luisterend en hen ondervragend. |
4 Ant. Dixit Mater ejus * ad illum: Fili, quid fecisti nobis sic? Ecce pater tuus et ego dolentes quaerebamus te. |
4 Ant. Zijn Moeder zeide * tot Hem: Mijn Zoon, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zochten U met droefheid. |
5 Ant. Descendit Jesus * cum eis, et venit Nazareth, et erat subditus illis. |
5 Ant. Jesus daalde met hen af, * en kwam naar Nazareth; en Hij was hun onderdanig. |
| |
Psalm 116
Laudate Dominum, omnes gentes; * laudate eum, omnes populi. |
Looft den Heer, alle gij natiën; * looft Hem, alle gij volken. |
Quoniam confirmata est super nos misericordia ejus; * et veritas Domini manet in aeternum. |
Want bevestigd is over ons zijn ontferming, * en de trouw des Heren blijft in eeuwigheid. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
|
Ant. Descendit Jesus cum eis, et venit Nazareth, et erat subditus illis. |
Ant. Jesus daalde met hen af, en kwam naar Nazareth; en Hij was hun onderdanig. |
| |
Kapittel Spr. 28, 20; 27, 18
Vir fidelis multum laudabitur. Et, qui custos est Domini sui, glorificabitur. ℟. Deo gratias. |
De getrouwe man zal ten zeerste worden geprezen. En hij die de bewaarder is van zijn Heer, zal worden verheerlijkt. ℟. Gode zij dank. |
| |
Lofzang
¶ Tekst met melodie op bladz. 1557.
Te, Joseph, celebrent agmina caelitum,
te cuncti resonent christiadum chori, |
U, Joseph, viere de hemelse legerschaar,
u mogen loven de koren der christenen, |
| |
| |
die, rijk aan deugden, in heilige echt aan de
Maagd vol glorie verbonden zijt. |
qui clarus meritis, junctus es inclytae
casto foedere Virgini. |
Als gij verbaasd uw bruid zwanger van heil'ge vrucht
aanschouwt, en twijfel u angst en ontzetting brengt,
dan leert de engel hoe kracht van Gods Heil'gen Geest
zelf dit Kind haar ontvangen deed. |
Almo cum tumidam germine conjugem
admirans, dubio tangeris anxius,
afflatu superi Flaminis Angelus
conceptum Puerum docet. |
Den pasgeboren Heer koestert gij aan het hart,
gij volgt Hem op zijn vlucht naar 't ver Egypteland,
gij zoekt en vindt Hem terug in Jerusalem,
vreugden parend aan droefenis. |
Tu natum Dominum stringis, ad exteras
Aegypti profugum tu sequeris plagas;
amissum Solymis quaeris et invenis,
miscens gaudia fletibus. |
Na 't sterven heiligt eerst and'ren het zalig lot,
na overwinning eerst kroont hen de heerlijkheid;
maar gij, in 't leven, als d'eng'len, geniet gij God,
delend wondere zaligheid. |
Post mortem reliquos sors pia consecrat,
palmamque emeritos gloria suscipit:
tu vivens, superis par, frueris Deo,
mira sorte beatior. |
Ons die U bidden, Drievuldigheid allerhoogst,
aanzie, en geef ons om zijnentwil op te gaan
tot waar wij eindelijk mogen U zingen het
lied van eeuwige dankbaarheid. |
Nobis, summa Trias, parce precantibus,
da Joseph meritis sidera scandere;
ut tandem liceat nos tibi perpetim
gratum promere canticum. |
Amen. |
Amen. |
℣. Roem en rijkdom bewonen zijn huis. ℟. En zijn gerechtigheid blijft in alle eeuwigheid. |
℣. Gloria et divitiae in domo ejus. ℟. Et justitia ejus manet in saeculum saeculi. |
Ant. Ziehier de getrouwe en voorzichtige dienaar, * dien de Heer geeft aangesteld over zijn huisgezin. |
Ant. Ecce fidelis servus * et prudens, quem constituit Dominus super familiam suam. |
In de EERSTE VESPERS:
℣. Hij heeft hem aangesteld tot heer over ziin huis. ℟. En tot beheerder van al zijn bezittingen. |
℣. Constituit eum dominum domus suae. ℟. Et principem omnis possessionis suae. |
| |
| |
Ant. Exsurgens Joseph a somno, * fecit sicut praecepit ei Angelus Domini, et accepit conjugem suam. |
Ant. Toen Joseph uit de slaap ontwaakte, * deed hij wat de engel des Heren hem had bevolen, en nam zijn bruid tot zich. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Domine, exaudi. |
Heer ver hoor. |
|
Oremus. - Sanctissimae Genitricis tuae Sponsi, quaesumus, Domine, meritis adjuvemur: ut, quod possibilitas nostra non obtinet, ejus nobis intercessione donetur: Qui vivis et regnas. |
Laat ons bidden. - Mogen de verdiensten van den Bruidegom uwer allerheiligste Moeder ons bijstaan, vragen wij, Heer; opdat hetgeen wij uit eigen kracht niet verkrijgen, ons op zijn voorspraak worde geschonken. Gij die leeft en heerst. |
|
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
Benedicamus. |
Zegenen wij. |
Fidelium animae. |
Dat de zielen. |
Pater. |
Onze Vader. |
Dominus det nobis. |
De Heer geve ons. |
En tot slot een van de antifonen ter ere van de heilige Moeder van God, bladz. 200 vlg.
|
|