Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendDe oefening van de kruiswegAan het eind van de middeleeuwen ontstond het gebruik in kerken en op andere plaatsen de Kruisweg des Heren te overwegen. Hiertoe begeeft men zich biddend langs een aantal staties (sinds de zestiende eeuw het ons bekende veertiental), waar men telkens even stil blijft staan, daarbij overwegend de geheimen van Jesus' lijden. Volgens vroom gebruik kan men de voorvallen overwegen welke bij de afzonderlijke staties zijn afgebeeld; voor het verdienen van de geestelijke gunsten welke aan de oefening van de Kruisweg zijn verbonden is dit echter niet noodzakelijk, noch zijn hiertoe bepaalde gebeden voorgeschrevenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 978]
| |
Bij elke statie kan men een of meer van de volgende teksten overwegen, of de gebeden bidden van de oefening op bladz. 983. | |
I. Christus wordt ter dood veroordeeldPilatus nu sprak tot de opperpriesters en de menigte: Ik vind geen schuld in dien man (Lc. 23, 4). Toen stelde Pilatus hun Barabbas in vrijheid; maar Jesus liet hij geselen, en gaf Hem over om te worden gekruisigd (Mt. 27, 26). Zij die denken in valse waan, spraken: laat ons den Vrome belagen, want Hij verzet zich tegen onze werken; Hij beroemt er Zich op de kennis van God te bezitten, en noemt Zichzelven den Zoon van God; voor nietswaardigen worden wij door Hem gehouden. Als Hij de Zoon is van God, zal Die Hem wel bijstaan en redden uit de handen van zijn vijanden (Wijsh. 2). Hij is geofferd, omdat Hij het zelf heeft gewild; en Hij deed zijn mond niet open (Is. 53, 7). Zij hebben boven Hem hun mond geopend, als vraatzuchtige en brullende leeuwen (Ps. 21, 14). | |
II. Christus neemt het kruis op zijn schoudersZij namen Jesus dan en voerden Hem weg. En zelf zijn kruis dragend, trok Hij naar buiten naar de zogenaamde schedelplaats (Calvarië), in het Hebreeuws Golgotha geheten (Jo. 19, 16-17). Als een schaap werd Hij ter slachtbank geleid, en als een lam voor zijn scheerder deed Hij de mond niet open (Is. 53, 7). Zijn eigen Zoon heeft Hij niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgeleverd (Rom. 8, 32). Op mijn rug beproefden de bozen hun kracht, hebben zij hun snoodheid voorgezet (Ps. 128, 3). | |
III. Christus valt onder het kruisWaarlijk, Hij heeft onze kwalen gedragen; Hij heeft onze smarten getorst (Is. 53, 4). Op de weg zal Hij drinken uit een beek, en daarom het hoofd fier verheffen (Ps. 109, 7). De vijand vervolgt mijn ziel, vertreedt mijn leven ter aarde (Ps. 142, 3). Daar Hij goddelijk was van wezen, heeft Hij het geen roof geacht aan God gelijk te willen zijn; maar toch heeft Hij Zichzelf vernietigd, door het wezen aan te nemen van een slaaf, door gelijk te worden aan de mensen, en uiterlijk te zijn als een mens (Phil. 2, 6-7). | |
IV. Christus ontmoet zijn bedroefde moederDaarom ween ik immerdoor en stromen mijn ogen van tranen; want verre is nu die mij troost, die mijn ziel opbeurt (Klaagl. 1, 16). Waarmede zal ik u vergelijken of waarmede u gelijk achten, dochter Jerusalem? | |
[pagina 979]
| |
Waarmede zal ik u gelijkstellen, hoe u troosten, maagd, dochter Sion? Want groot als de zee is uw droefheid; wie zal u genezen? (Klaagl. 2, 13). | |
V. Simon van Cyrene helpt Christus het kruis dragenEn terwijl zij Hem wegvoerden, hielden zij zekeren Simon van Cyrene aan en legden hem het kruis op om het Jesus achterna te dragen (Lc. 23, 26). Het zij verre van mij op iets anders te roemen dan op het Kruis van onzen Heer Jesus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd, en ik voor de wereld (Gal. 6, 14). Als iemand Mij volgen wil, hij verloochene zichzelven, neme zijn kruis op en volge Mij (Mt. 16, 24). Alles kan ik in Hem die mij versterkt (Phil. 4, 13). | |
VI. Veronica komt Christus tegemoetGeen gedaante is aan Hem en geen schoonheid; wij zagen Hem en Hij had geen gestalte die ons kan behagen: de versmade en geringste der mannen, de man van smarten die weet wat lijden is. En als bedekt was zijn aangezicht en Hij was versmaad; daarom hebben wij Hem niet geacht. En wij hielden Hem voor een melaatse en een door God geslagene en vernederde (Is. 53, 2-4). Maar ik ben een worm en geen mens, een smaad voor de mensen en de verworpene des volks (Ps. 21, 7). Verheven boven ons, o Heer, is het licht van uw aanschijn (Ps. 4, 7). God der machten, keer U tot ons; toon ons uw aangezicht, en wij zullen gered zijn (Ps. 79, 8). | |
VII. Christus valt onder de rechterspoortHij werd gewond om onze ongerechtigheden; Hij werd verbrijzeld om onze misdaden. De tuchtiging tot onze vrede was op Hem, en door zijn striemen werden wij genezen. Allen dwaalden wij als schapen; ieder week af op zijn weg. En de Heer legde op Hem ons aller ongerechtigheid (Is. 53, 5-6). Mijn lichaam gaf Ik aan hen die Mij sloegen, en mijn wangen aan hen die mijn baard uitrukten; mijn aangezicht wendde Ik niet af van hen die Mij scholden en op Mij spuwden (Is. 50, 6). De kroon is ons van het hoofd gevallen; wee ons, want wij hebben gezondigd (Klaagl. 5, 16). Wij hebben geen Hogepriester die onze zwakheden niet kan meevoelen (Hebr. 4, 15). | |
VIII. Christus troost de wenende vrouwenEen grote volksmenigte volgde Hem; ook vele vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weenden. Maar Jesus keerde Zich tot haar en zeide: Dochters van Jerusalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw | |
[pagina 980]
| |
kinderen. Want zie, er komen dagen, waarop men zal zeggen: ‘Zalig de onvruchtbaren, de schoot die niet heeft gebaard en de borsten die niet hebben gezoogd’. Dan zal men tot de bergen beginnen te zeggen: Valt op ons neer; en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want als men zo met het groene hout handelt, wat zal dan met het dorre geschieden? (Lc. 23, 27-31). (Over het verworpen Israël:) Een wijnstok vol ranken is Israël, even rijk is zijn vrucht. Naar de menigte zijner vrucht vermeerderde het de altaren; naar de vruchtbaarheid van zijn land werd het overvruchtbaar in afgodsbeelden. Verdeeld is hun hart; nu zullen zij omkomen. Zelf zal Hij hun beelden verbrijzelen en hun altaren slopen. En het gericht zal als onkruid opschieten op de voren van de akker (Os. 10, 1-2. 4). (Over het geestelijke Israël der uitverkiezing:) En Ik zal uitstorten over het huis van David en over de bewoners van Jerusalem de geest van genade en van gebed; en zij zullen opzien tot Mij dien zij hebben doorstoken, en zij zullen weeklagen met een weeklacht als om den eniggeborene, treuren gelijk men pleegt te treuren bij de dood van den eerstgeborene (Zach. 12, 10). | |
IX. Christus valt ten derden maleMijn hart is ontsteld, en mijn kracht heeft Mij verlaten (Ps. 37, 11). De Heer wilde Hem verbrijzelen door lijden, toen Hij zijn leven voor de zonde heeft ten offer gesteld (Is. 53, 10). In de dagen van zijn vlees heeft Hij, onder luid geroep en tranen, gebeden en smekingen opgestierd naar Hem, die Hem van de dood kon redden; en Hij werd verhoord om wille van zijn godvrezendheid (Hebr. 5, 7). Dit is welgevallig aan God: gelaten te zijn als gij lijdt, ofschoon gij goed hebt gehandeld. Hiertoe immers zijt gij geroepen; want ook Christus heeft voor u geleden, u een voorbeeld nalatend, opdat gij zijn voetstappen zoudt volgen. Hij hoonde niet, als Hij gehoond werd; Hij dreigde niet, als Hij leed; maar Hij leverde Zichzelf over aan hem die Hem onrechtvaardig veroordeelde (1 Petr. 2, 20-21. 23). | |
X. Christus wordt van zijn klederen beroofd en gelaafd met gal en azijnEn zij gaven Hem wijn te drinken met gal vermengd; en zij verdeelden zijn klederen door er het lot over te werpen (Mt. 27, 34-35). Zij hebben mijn klederen onder elkaar verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen (Ps. 21, 19). Mijn kracht is verdroogd als een scherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte (Ps. 21, 16). Mijn hart verwachtte smaad en ellende. Ik zag uit naar een die medelijden had, maar er | |
[pagina 981]
| |
was er geen; naar iemand die Mij zou troosten, maar Ik heb hem niet gevonden. Zij gaven Mij gal tot spijs, en in mijn dorst laafden zij Mij met azijn (Ps. 68, 21-22). | |
XI. Christus wordt aan het kruis genageldEn nadat zij gekomen waren op de plaats die Schedelplaats (Calvarië) wordt genoemd, hebben zij Hem daar gekruisigd (Lc. 23, 33). Want vele honden belagen Mij, de raad der boosdoeners omsingelt Mij. Zij hebben mijn handen en voeten doorboord; zij hebben al mijn beenderen geteld (Ps. 21, 17-18). Wat zijn die wonden in het midden uwer handen? Met deze ben Ik gewond in het huis van hen die Mij beminden (Zach. 13, 6). Hij heeft zijn ziel overgeleverd ten dode en is gerekend onder de boosdoeners; Hij heeft aller zonden gedragen, en heeft voor de zondaars gebeden (Is. 53, 12). Zie, Ik richt in Sion een hoge hoeksteen op, een beproefde, kostbare steen; wie in Hem zal geloven, zal niet beschaamd worden (Is. 28, 16; 1 Petr. 2, 6). En als Ik zal zijn opgeheven van de aarde, zal Ik alles tot Mij trekken (Jo. 12, 32). | |
XII. Christus sterft aan het kruisOverweeg hier een van de zeven kruiswoorden des Heren (bladz. 737) of een van de volgende teksten: Niemand heeft grotere liefde dan Hij die zijn leven weggeeft voor zijn vrienden (Jo. 15, 13). Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven; opdat allen die in Hem geloven, niet zouden verloren gaan, maar het eeuwig leven hebben (Jo. 3, 16). Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises (Phil. 2, 8). Door zijn eigen bloed is Hij éénmaal binnengetreden in het heiligdom, en heeft eeuwige verlossing bewerkt (Hebr. 9, 12). Brandoffers voor de zonde hebben U niet behaagd; toen zeide Ik: Zie Ik kom, o God, om uw wil te doen (Hebr. 10, 6, 9). Hij handelt niet met ons naar onze zonden, vergeldt ons niet naar onze schuld. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is zijn ontferming voor wie Hem vrezen. Zo ver het Oosten verwijderd is van het Westen, zo ver werpt Hij onze schuld van ons af. Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt Zich de Heer over wie Hem vrezen; want Hij kent ons maaksel (Ps. 102, 10-14). | |
XIII. Het lichaam van Christus wordt van het kruis genomenZie, Deze is gesteld tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat zal wor- | |
[pagina 982]
| |
den tegengesproken; en een zwaard zal ook uw eigen ziel doorboren. Zo moeten de gedachten van veler harten worden ontsluierd (Lc. 2, 34-35). O gij allen die voorbijgaat langs de weg, aanschouwt en ziet, of er een smart is gelijk aan de mijne (Klaagl. 1, 12). Een bosje mirre is mij mijn beminde; Hij zal rusten tussen mijn borsten (Hoogl. 1, 12). En op die dag zal de zon ondergaan op de middag, en Ik zal de aarde donker doen worden op klaarlichte dag. In haar zal Ik rouw verwekken voor den enigen Zoon, en het einde zal zijn als een bittere dag (Amos 8, 9-10). | |
XIV. Het lichaam van Christus wordt in het graf gelegd, waaruit de heer in heerlijkheid is verrezenEen man, Joseph genaamd, ging tot Pilatus en vroeg om het lichaam van Jesus. Hij nam het af, wikkelde het in lijnwaad, en legde het in een graf dat in de rots was uitgehouwen, waarin nog niemand was neergelegd (Lc. 23, 52-53). Op die dag zal de wortel van Jesse als een banier der volkeren geheven staan; de heidenen zullen tot Hem bidden, en zijn graf zal heerlijk zijn (Is. 11 10). De steen welke de bouwlieden verwierpen, Deze is tot hoeksteen geworden (Ps. 117, 22). Zingt voor den Heer, want heerlijk heeft Hij gehandeld; verkondigt dit over geheel de aarde. Juich en zing lof, woonstede van Sion, want groot is in uw midden de Heilige van Israël (Is. 12, 5-6). Zie, mijn Dienaar zal inzicht hebben, Hij zal verhoogd en verheven worden; en verheerlijkt zal Hij zijn bovenmate, evenals velen verslagen over Hem stonden. Nu is zijn aanschijn onder de mannen ontluisterd en zijn gedaante onder de kinderen der mensen. Maar Hij zal vele volkeren besprenkelen. Om zijnentwil zullen vele koningen hun mond gesloten houden; want zij, aan wie niets omtrent Hem was verhaald, zullen zien, en die niets gehoord hadden, zullen aanschouwen (Is. 52, 13-15). Voor zijn aangezicht zullen alle stammen der volkeren komen aanbidden; want van den Heer is het koninkrijk, en Hij zal heersen over de volken (Ps. 21, 28-29). Want als wij geloven dat Jesus gestorven is en verrezen, dan geloven wij ook dat God hen, die in Jesus ontslapen zijn, met Hem zal opvoeren (1 Thess. 4, 14). Ik zal uw dood zijn, o dood; Ik zal uw doodsteek zijn, onderwereld (Os. 13, 14). |
|