Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekendGebeden ter ere van het allerheiligste sacramentWelke de katholieke leer is betreffende het allerheiligste Sacrament des altaars, vindt men boven uiteengezet in de inleidingen op de viering der Eucharistie (bladz. 251). op Witte Donderdag (bladz. 649) en op het feest van het allerheiligste Sacrament (bladz. 859). Deze uiteenzettingen zullen wij lezen en overwegen om onze eerbied en onze liefde tot dit heilig Geheim te doen toenemen. De godsvrucht der Kerk brengt de christenen er toe de geheimen van onzen Heer te overwegen in tegenwoordigheid van het allerheiligste Sacrament, en Hem te aanbidden, vooral wanneer dit op het altaar is uitgesteld. Op Witte Donderdag tot aan de morgendienst van Goede Vrijdag aanbidden wij op deze wijze onzen Heer in de geheimen van de Eucharistie en van zijn lijden, twee mysteries waarvan wij juist op deze dag de genadevolle samenhang overwegen. In de monstrans is het Lichaam des Heren ter aanbidding uitgesteld op het Feest van het allerheiligste Sacrament of op de Zondag na dit feest. Het Veertigurengebed herinnert ons aan de tijd gedurende welke Christus' lichaam in het graf rustte. Paus Clemens VIII bevorderde dit vroom gebruik en maande de christenen aan althans een uur lang te bidden voor de noden van Kerk en wereld; reeds de heilige Philippus Neri beschouwde het veertigurengebed als een eerherstel voor de uitspattingen der vastenavondviering. Niet alleen op Witte Donderdag, maar op iedere Donderdag vóór de eerste Vrijdag der maand, somtijds zelfs wekelijks, herinneren vele christenen zich hoe de | |
[pagina 951]
| |
Heer in de hof ons vraagt of wij niet één uur met Hem kunnen waken, en overwegen zij in het heilig uur de geheimen van Christus' lijden en zijn liefde in de instelling der Eucharistie, waardoor het heilswerk voortdurend onder ons tegenwoordig blijft. Dit ‘heilig uur’ wordt doorgebracht in de kerk, al of niet voor het uitgestelde Sacrament; men kan deze oefening echter ook thuis verrichten. Meestal wordt het allerheiligste Sacrament ter verering uitgesteld gedurende het Lof, dat in de nieuwere tijd op Zon- en feestdagen de oude vesperdienst in vele streken heeft verdrongen. Iedere plechtige uitstelling wordt besloten met een zegen met het Sacrament.
Een vrome gewoonte is ten slotte het bezoek aan het allerheiligste Sacrament, dit is aan een kerk of een altaar waar het heilig Lichaam des Heren in het tabernakel wordt bewaardGa naar voetnoot1).
Bij al deze vrome oefeningen kunnen wij de verschillende geheimen des Heren overwegen en de gebeden bidden, welke boven voor de tijden en feesten van het kerkelijk jaar werden aangegeven. Onze eerbied en liefde voor Christus' heilswerk zal ons daarbij vanzelf de weg wijzen. Alles immers wat de Heer voor onze verlossing heeft gedaan, behoort tot het geheim van zijn liefde, hetwelk in de Eucharistie de rijkdom der Kerk zal blijven totdat alles vervuld zal zijn.
Bovendien vindt men hieronder een keuze van gebeden, waardoor wij onzen Heer kunnen prijzen en danken voor de liefde, welke Hij ons in het geheim van het allerheiligste Sacrament des altaars immer blijft tonen. | |
[pagina 952]
| |
Overweging: Over Christus, den eeuwigen Hogepriester (van den heiligen Petrus Damiani) - De offers welke ten tijde van het Oude Testament werden opgedragen, konden somtijds strekken tot reiniging van het lichaam, maar aan de ziel vermochten zij geen heil te verschaffen, zoals de Apostel zeide: ‘Want zo het bloed van bokken en stieren en de besprenkeling met as van een koe de onreinen heiligt tot de reinheid van het vlees, hoeveel te meer zal dan het bloed van Christus, die door een eeuwigen Geest Zich als een smetteloos offer opdroeg aan God, ons geweten reinigen van dode werken tot de dienst van den levenden God?’ (Hebr. 9, 13-14).
Hier verklaart hij, dat deze dierlijke offers dienden tot reiniging van het vlees, maar dat zij niet bij machte waren de zuivering der ziel te bewerken. Het is immers niet mogelijk dat de redeloze schepping zou kunnen bijdragen tot heiliging van de redelijke natuur. Ook de priesters zelf vermochten het volk niet te heiligen, daar zij immers voor hun eigen zonden offers moesten opdragen. Omdat zij zelf aan de boosheid onderworpen waren, waren zij niet in staat de banden der boosheid te ontbinden; het is uitgesloten dat zondaars een zondaar rechtvaardigen. Het was derhalve nodig, dat zulk een priester zou worden gevonden, die de vlek van zonden in anderen zou kunnen afwassen zonder zelf zulk een reiniging nodig te hebben; die de besmetting bij een ander zou kunnen wegnemen zonder zelf enige vlek van melaatsheid te bezitten. Zulk een mens kon onder het menselijk geslacht niet worden gevonden, gelijk de Apostel het uitdrukte: ‘Allen hebben gezondigd, en zijn beroofd van de heerlijkheid Gods’ (Rom. 3, 23). Omdat nu zulk een mens in het mensdom niet kon worden gevonden, heeft de Schepper der mensen, opdat de mens in zijn zonde niet zou verloren gaan, uit de zaligste Maagd het vlees aangenomen, is Hij zonder zonde mens geworden, is Hij zonder zonde in de schoot van de Maagd ontvangen, en heeft Hij zonder zonde op de wereld verkeerd. Zie, deze is de hogepriester die zelf zonder zonde is, en die daarom waardig is en de macht bezit door het opdragen van een offer de zonden van anderen te reinigen. Van Hem heeft de profeet gesproken: ‘Gij zijt priester in eeuwigheid volgens de wijze van Melchisedech’ (Ps. 109, 4).
Nu zegt Paulus terecht: ‘De hogepriester moet iets hebben om te offeren’ (Hebr. 8, 3). Welnu, het was niet mogelijk dat het vlees van stomme dieren de zielen van mensen heiligde; de offerande van een redeloos wezen kon niet voldoende zijn om zonden weg te nemen. Vandaar spreekt de Zoon tot den Vader bij monde van den psalmist: ‘Slachtoffer en spijsoffer wilt Gij niet, ook een brandoffer voor de zonden eist Gij niet; daarom zeide Ik: Zie, Ik kom’ (Ps. 39, 7-8). Het was derhalve nodig, dat voor de verzoening van het redelijke schepsel een redelijke offerande werd gebracht. Maar evenals de zondige mens onwaardig was een offer op te dragen, zo was hij eveneens onwaardig zichzelf als offergave aan te | |
[pagina 953]
| |
bieden. Wat heeft onze hogepriester nu gedaan? Welk middel heeft Hij voor onze verlossing te baat genomen? Waar heeft de Middelaar tussen God en mensen een zoenoffer gevonden om de vrede tussen God en mens te herstellen? Want de aardse schepselen die met rede waren begaafd, waren allen in de kiem besmet door de zonde van den eersten vader; en de redeloze schepselen waren niet bij machte een redelijk wezen te rechtvaardigen.
Wat heeft de Middelaar des vredes, Hij, de Vrede zelf, nu gedaan? ‘Hij immers is onze vrede, Hij die beide groepen één heeft gemaakt, en de scheidsmuur - dat is de vijandschap - heeft weggebroken. Door zijn vlees heeft Hij de wet afgeschaft met haar geboden en instellingen, om als vredestichter beide groepen om te scheppen in Hem tot één enkelen nieuwen mens; om beiden in één lichaam met God door het kruis te verzoenen, en zó de vijandschap te doden. Hij is gekomen om vrede te boodschappen aan u die verre waart, en vrede aan hen die nabij waren gebleven’ (Eph. 2, 14-17).
Laat ons aandachtig dit onzegbare wonder van goddelijke liefde overwegen. Omdat nergens een prijs voor onze verlossing kon worden gevonden, heeft de Verlosser Zichzelf voor ons als een offer in zoete geur aan den Vader opgedragen. Zo is Hij tegelijk priester en offergave geworden, tegelijk verlosser en losprijs. Daarom zegt Paulus: ‘Ons voegt een hogepriester die heilig is, onschuldig, onbezoedeld, verwijderd van de zondaars en verheven boven de hemelen; een die niet, zoals de hogepriesters, dagelijks nodig heeft eerst voor zijn eigen zonden te offeren, daarna voor die van het volk; want dit laatste heeft Hij eens en voor altijd gedaan door het offer van Zichzelf’ (Hebr. 7, 26-27).
Zo heeft Christus Zichzelf voor ons ten dode overgeleverd. Laten ook wij daarom uit liefde tot Hem alle aardse begeerlijkheid in ons doen sterven. Want doordat Hij de smart van het kruis heeft willen verduren, heeft Hij ons de weg gebaand waarlangs wij naar het vaderland kunnen wederkeren; opdat wij, die door begeerten van wellust waren afgeweken, door tranen van bitterheid de weg zouden hervinden; opdat wij, die ten val kwamen door ons verlangen naar het ongeoorloofde, zouden opstaan door ons zelfs van het geoorloofde te onthouden; opdat, gelijk wij door verheffing van hoogmoed werden verworpen, wij door vernedering van een ootmoedig leven zouden worden opgericht. Vandaar vermaant ons de herder der Kerk: ‘Christus heeft voor ons geleden, u een voorbeeld nalatend, opdat gij zijn voetstappen zoudt volgen’ (1 Petr. 2, 21); en Paulus: ‘Weest navolgers van God, als zijn geliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft gegeven als gave en offer, tot een liefelijke geur voor God’ (Eph. 5, 1-2).
Laat ons derhalve nu met Christus de bitterheid smaken van de dood in de tijd om daarna tot de eeuwige zoetheid van zijn verrijzenis te geraken. Want Hij vraagt dat wij zouden doen wat | |
[pagina 954]
| |
Hij zelf heeft gedaan, blijkens het getuigenis van den profeet: ‘Wat zal ik den Heer wedergeven voor alles wat Hij mij geschonken heeft? De kelk des heils zal ik nemen en de Naam des Heren aanroepen’ (Ps. 115, 3-4). Welnu, om ons te verlossen heeft Hij geen goud gegeven of zilver betaald of geld uitgeteld; maar Hij heeft Zichzelven overgeleverd, het kostbare bloed van zijn lichaam vergoten en zijn eigen leven voor ons veil gehad. Zo zegt Petrus: ‘Niet met vergankelijk zilver of goud zijt gij vrijgekocht uit uw ijdele levenswandel, die van uw vaders stamt; maar door het kostbare bloed van Christus, als van een Lam zonder vlek of gebrek’ (1 Petr. 1, 18-19). Het past daarom dat allen die zich haasten deel te hebben aan hun Verlosser, zichzelf aan Hem ten offer brengen. Laat ons op de weg de voetstappen volgen van Hem, met wien wij ons in het vaderland verlangen te verheugen. Laten wij op reis Hem tot gids kiezen, met wien wij bij aankomst hopen verenigd te worden. Als wij met Hem lijden, zullen wij met Hem heersen; en als wij met Hem sterven, zullen wij met Hem leven. En hetzelfde zegt de Apostel met deze woorden: ‘Want wanneer wij met Hem zijn samengegroeid door het beeld van zijn dood, dan zullen we het ook wezen door dat van zijn verrijzenis’ (Rom. 6, 5). Niemand late zich in ijdelheid verleiden, niemand late zich bedriegen door valse hoop en zekerheid. Want wij kunnen niet én hier van alle vreugden der wereld genieten én daar heersen met Christus. | |
Korte overwegingen over het geheim der eucharistie
| |
[pagina 955]
| |
te zijn gesterkt, U zonder ophouden mogen eten in eeuwigheid.
Dagelijks wast ons Christus in zijn bloed, want dagelijks wordt de gedachtenis aan zijn heilig lijden vernieuwd.
Nu wordt dit bloed niet door ongelovigen tot hun ondergang vergoten, maar dagelijks ontvangen het de gelovigen tot hun heil.
Christus de Heer heeft de ijdele schaduw der bloedige offeranden doen verdwijnen en heeft ons tot offer zijn lichaam en bloed nagelaten, opdat op iedere plaats aan God den Vader een Hem behaaglijke en zuivere offerande zou worden opgedragen. In dit geheim van zijn ondoorgrondelijke wijsheid en onmetelijke liefde houdt Hij niet op geheimnisvol te verrichten, wat Hij éénmaal aan het kruis heeft voltooid; zelf de priester, zelf ook de offergave. Hij nodigt ons, tezamen met Hem tot één enkele offerande geworden, aan te zitten aan zijn heilig gastmaal, waar Hij zelf als onze spijs wordt genuttigd, waar de gedachtenis van zijn lijden wordt gevierd, de ziel met genade wordt vervuld en het onderpand wordt gegeven van de eeuwige heerlijkheid.
Andere overwegingen vindt men op bladz. 860 vlg.
¶ Gezangen ter ere van het allerheiligste Sacrament op bladz. 1534 vlg.
De LAUDEN en de VESPERS uit de getijden ter ere van het allerheiligste Sacrament op bladz. 862 en 864. | |
Oefening van geloof door den heiligen Leonardus a Portu MauritioZoete Jesus, ik geloof dat Gij waarlijk in dit Sacrament tegenwoordig zijt met uw lichaam, uw ziel en uw Godheid. God van mijn hoop, vertrouwend op uw beloften, durf ik van U allerlei weldaden te verwachten. Ik weet dat uw bloed mijn zonden uitwist en mij de poorten van de hemel opent. O mijn liefde, onder de sluier der eucharistische Gedaanten verborgen, ontsteek mijn hart met de vlammen van liefde welke Gij doet uitgaan van uw tabernakel, opdat ik niet ophoude te beminnen gelijk Gij het verdient. Ik zou wensen dat mijn hart wegteerde in heilige liefde tot U, en dat geheel de wereld U, mijn opperste goed, met mij beminde. Helaas, Heer, hoe dikwijls heb ik U, in plaats van U lief te hebben, niet beledigd? Oneindige goedheid, ik heb er berouw over; vergeef mij, en maak door de kracht van uw genade dat ik U nimmer meer beledige. O mijn Jesus, ik dank U dat Gij in het Sacrament uwer liefde met ons wilt blijven wonen. Eeuwige Vader, ik dank U dat Gij mij Jesus hebt gegeven; geheel het hemelse hof moge U dankzeggen uit mijn naam. O mijn Heiland, Gij hebt Uzelf geheel om mijnentwil | |
[pagina 956]
| |
ten offer gebracht; van mijn kant wil ik ook mijzelf aan U opdragen als een eeuwige offerande. Dat mijn lichaam en ziel in het vervolg aan U toebehoren, en niet meer aan mijzelf. | |
Gebed van Nicolaas van CusaHeer, hoe groot en zoet is uw goedheid; Gij wilt dat wij door het Leven te eten dagelijks uw dood verkondigen. Wat hebt Gij aan den mens die door te eten was gestorven, meer kunnen geven dan dat hij het leven zou herkrijgen door te eten? O voedsel des levens, gehecht aan het kruis, wie kan met zijn geest deze allergrootste weldaad vatten, dat Gij, allerhoogste, goedertierenste, edelste, Uzelf tot voedsel reikt? Waar de gave hetzelfde is als de gever, daar wordt elke maat van vrijgevigheid en liefde overschreden. Is er wel een ander volk, zo hoog verheven, dat zijn goden zo nabij heeft als Gij, de waarachtige God, ons nabij zijt, wel onder een andere gedaante, maar in eigen wezenheid? O spijs, die waarlijk voedt, verkwikt en sterkt, niet het vlees maar de ziel, niet het lichaam maar de geest. O gedachtenisteken alleredelst, in het diepst der ziel te overwegen en zorgvuldig te bewaren in de schrijn van het hart. In U bezitten wij vreugden vol zoetheid; want ons hart wordt door U overstroomd door een innige blijdschap. | |
Gebed van pater VaubertGod van goedheid, God van heiligheid, God van liefde, als ik tot nu toe heb nagelaten U mijn eerbetuigingen, mijn gevoelens en mijn hart aan te bieden, is het omdat ik niet ten volle wist welk een geluk het is U te bezitten, en hoe groot de verplichting U onze dankbaarheid te betuigen. Mijn nalatigheid en onverschilligheid in het verleden zullen verder voor geheel mijn leven een dringende reden zijn U voor uw heilig tabernakel te komen vereren. Ik zal er U komen aanbidden als mijn God, mijn Verlosser, mijn Koning, mijn vriend en vader, het slachtoffer voor mijn heil, en de volheid van mijn geluk. Ik zal er uw hulp komen vragen en de overvloed van uw genaden, droefheid en vergiffenis voor mijn zonden; ik zal komen om in mijn noden en ellenden troost bij U te zoeken, en om de nietigheid der menselijke dingen te overwegen; ik zal komen om mij te verenigen met de lof en aanbidding, welke de hemelse geesten U zonder ophouden brengen. Welk een genade, welk een geluk, dat na zoveel nalatigheid en ongetrouwheden toch uw heilige tempel en uw aanbiddelijk Hart nog voor mij openstaan, en mij in alle gevaren en onheil een veilige schuilplaats bieden. |
|