In die tijd heeft Gods Voorzienigheid deze vorm van godsvrucht in de Kerk doen opbloeien om de christenen aldus terug te voeren tot de overweging van de mysteriën van Christus' liefde. Door onze lofprijzing van Jesus' allerheiligst Hart eren wij geheel de volheid van zijn heilswerk. Voornamelijk echter aanbidden wij Christus in de uiterste liefde welke Hij ons toonde in zijn lijden en dood. Met de heiligen overwegen wij, hoe uit zijn doorstoken Hart water en bloed zijn gevloeid tot onze heiliging, en hoe aldus dit Hart het teken is geworden van de volheid onzer verlossing. Dit water en dit bloed verzinnebeelden immers de Kerk, aan wie het water der wedergeboorte werd toevertrouwd en die ons voedt met het Lichaam en Bloed des Heren. De heilige Bernardus overweegt, hoe door de zichtbare wonde van Jesus' Hart ons de onzichtbare wonde van zijn liefde werd geopenbaard. En de heilige Bernardinus van Siëna voegt hieraan toe, dat dit geschiedde opdat wij zouden begrijpen hoe, evenals het Hart des Heren, nu ook de tempel der eeuwige zaligheid voor ons openstaat. Dit Hart werd geopend, zo schrijft dezelfde heilige, opdat wij met onze zwakke liefde zouden binnengaan, waar Hij met zijn onzegbare liefde tot ons is gekomen.
Dit is de diepe zin van de gebeden der mystieken welke ons doen vragen dat wij in Jesus' allerheiligst Hart zouden mogen wonen, dat wij daar een toevlucht zouden vinden. Want dit Hart leert ons de eerbied voor de geheimen zijner liefde; en het leert ons tegelijkertijd dat wij zijn liefde slechts eer kunnen brengen door de voortdurende groei van onze schamele wederliefde.
Overweging (naar Columba Marmion) - Als wij de liefde van onzen goddelijken Verlosser beschouwen, zullen wij bevinden dat Hij ook in deze deugd ons meest volmaakte voorbeeld is. Zowel met zijn eeuwige goddelijke liefde als met zijn menselijke liefde heeft Hij zijn Vader bemind tot het uiterste. Hij toonde ons deze liefde, toen Hij na het avondmaal heenging naar de hof om daar zijn vrijwillig lijden te beginnen, en getuigde dat Hij dit deed opdat de wereld zou weten dat Hij den Vader liefhad (Jo. 14, 31).
Eenzelfde liefde brandde in Jesus' Hart ten opzichte van de mensen. Overwegen wij, hoe Hij medelijden had met het volk dat Hem drie dagen gevolgd was en van uitputting dreigde te bezwijken. Overwegen wij hoe Hij tranen stortte bij het graf van zijn vriend Lazarus, hoe Hij treurde over het lot van de stad Jerusalem en over de verstoktheid der Joden. Ook hier was de menselijke liefde van zijn Hart de uiting van zijn eeuwige goddelijke liefde. Geheel zijn leven was één grote liefdedaad van zijn godmenselijke Persoon. Opdat wij dit zouden begrijpen, eindigde het met de opperste liefdedaad van den Vriend die zijn leven geeft voor zijn vrienden.
Op deze liefde van Jesus' Hart kunnen wij slechts het antwoord geven van onze onvolmaakte liefde. Zo is het goddelijke Hart van den Verlosser onze leermeester: het leert ons steeds dieper door te dringen in de mysteriën van het heils-