1 januari
De besnijdenis des Heren en het begin van het nieuwe jaar
Op de achtste dag na zijn geboorte vergiet Christus voor de eerste maal zijn bloed als eerste aankondiging van zijn heilbrengend lijden. Een andere gedachte welke wij in de liturgische gebeden van dit feest telkens terugvinden, is deze: dat God gehoorzaam wilde zijn aan zijn eigen wet en deze wet vervolmaakte tot een geestelijke wet, door haar zelf te ondergaan en ons zo een voorbeeld te stellen. Want dit is de vrome toepassing welke de kerkelijke schrijvers uit het geheim van Christus' besnijdenis hebben getrokken: dat ook wij vrijwillig de besnijdenis moeten ondergaan, niet naar het lichaam en naar de letter, maar ‘in het hart, naar de geest’ (Rom. 2, 29). Deze geestelijke besnijdenis is in beginsel reeds op ons toegepast in het doopsel, hetwelk de Apostel ‘de besnijdenis van Christus’ noemt (Col. 2, 11). In Christus ook ontvangen wij de genade volgens deze geestelijke besnijdenis te leven.
Overweging (van den heiligen Hilarius van Poitiers) - Het standvastige geloof versmaadt de drogredenen en nutteloze vragen der wereldse wijsheid, en de waarheid valt aan de dwaling niet ten prooi door zich te doen beetnemen door de bedriegerijen van de menselijke dwaasheid. Want zij bevat God niet naar de aard der gewone kennis; en ook over Christus, in wien de volheid der Godheid lichamelijk woont, oordeelt zij niet volgens de grondstellingen dezer wereld. De oneindigheid van eeuwige macht immers, welke in Hem is, gaat het bevattingsvermogen van de menselijke geest verre te boven. Hij heeft ons verheven tot het wezen zijner goddelijke natuur, en Hij verplicht ons dan ook niet langer tot het lichamelijk en uiterlijk onderhouden van geboden, noch dwingt Hij ons door de wet van schaduw en voorafbeelding tot de plechtigheid van de besnijdenis van het lichaam. Veeleer wil Hij dat wij door een geestelijke besnijdenis van boosheid zouden worden bevrijd en dat zo alle natuurlijke drang van het lichaam zou worden gelouterd. Hij wil dat wij met zijn dood in het doopsel zouden worden begraven om weder te keren tot het eeuwige leven; dat wij voor de zonden sterven en voor de eeuwigheid zouden worden wedergeboren, omdat immers zijn dood uit het leven de wedergeboorte tot het leven was. Want zelf is Hij, hoewel onsterfelijk, voor ons gestorven, opdat wij met Hem uit de dood zouden worden opgewekt tot onsterfelijkheid. Hij heeft het vlees der zonde aangenomen (deelgenoot wordend van het vlees, maar niet van de zonde) om ons daardoor van de