De geheimen van Christus onzen Heer
Van den Vader zegt de geloofsbelijdenis slechts, dat Hem wordt toegerekend de schepping van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen. Hij is onafbeeldbaar. Slechts Daniël heeft Hem eenmaal menen te zien: een Oude van dagen met een vurig gelaat, zittend op een troon; en dit was nog een droomgezicht. De Vader is de onpeilbare ‘bronlijke’ Godheid. Hij wordt slechts gekend door den Zoon; door den Zoon hebben wij geleerd Hem bij zijn Naam te noemen en door den Zoon schenkt Hij zijn aangenomen kinderen de rijkdom van zijn goedheid. Door den Zoon en door de liefde van zijn Geest treden de zaligen voor zijn troon, en kunnen zij Hem aanschouwen ‘zoals Hij is’ (1 Jo. 3, 2), ‘van aangezicht tot aangezicht’ (1 Cor. 13, 12).
Het grootste gedeelte van de geloofsbelijdenis handelt over den Zoon, die voor ons is mens geworden, die geleden heeft en gestorven is. In Hem heeft God Zich aan ons geopenbaard, in Hem hebben wij God leren kennen, in Hem alleen is ons heil. Hij is de eeuwige wijsheid, in wien alles werd geschapen. Hij is het eeuwige Woord van den Vader, het volmaakte evenbeeld van diens Wezen, en in Hem aanschouwen wij de glans van diens heerlijkheid. Hij is de Verwachte in wien de belofte aan de oudvaders werd ingelost; de Gezalfde (Christus), die de opperste Priester en Koning is der mensheid. Zijn naam is Jesus, dat is Verlosser, want Hij heeft ons verlost uit het slavenhuis van de onderworpenheid aan den duivel, en op het kruis het handschrift, dat tegen ons getuigde, vernietigd. Om wille van de uiterste gehoorzaamheid, waarmee Hij Zich offerde tot de dood, heeft de Vader Hem verheerlijkt en Hem doen nederzitten aan de rechterhand. Vandaar zal Hij in heerlijkheid wederkomen om te oordelen over levenden en doden, zijn heilswerk af te sluiten en zijn Kerk op aarde te vervolmaken tot het rijk, dat geen einde heeft.
Dit is in het kort, wat de Evangeliën en de oude apostolische prediking ons over den Heer hebben geleerd. De theologie der Kerk heeft, waar nodig, deze leer scherper omschreven: dat Hij waarlijk de Zoon van God is, wezensgelijk aan den Vader; dat Hij ook waarachtig mens is en dat wij in de ene Persoon van Jesus Christus de volledige menselijke natuur van de volledige goddelijke natuur moeten onderscheiden; dat in deze menselijke natuur alle menselijke vermogens, ook de wil, aanwezig zijn, omdat Hij in alles aan ons is gelijk geworden.
De godsvrucht der Kerk heeft eeuw na eeuw dit beeld van haar Heer beschouwd en zijn geheimen overwogen. De mysteries van zijn heilswerk, welke in de Eucharistie worden herdacht, viert zij bovendien in de krans van feestdagen, welke zij door ieder jaar