zal leggen (Mt. 10, 19-20). Wij ontvangen het instinct voor de Waarheid en het juiste inzicht in den Heer, de Kerk en de Schrift (1 Cor. 1, 21-22 en 1 Jo. 2, 20).
Over het tijdstip waarop Christus dit sacrament heeft ingesteld, hebben de evangelisten ons niets medegedeeld. Maar in de Handelingen en brieven der apostelen vinden wij het vermeld. En reeds volgens de oude traditie der Kerk werd de Geest afgeroepen door gebed, het opleggen der handen en de zalving met olie. Dit is de wijze waarop het vormsel nog altijd door de Kerk wordt toegediend.
De gewone bedienaar van het sacrament is in de Westerse Kerk de bisschop, daar het passend is dat de opneming tot volwaardigen christen en strijder Gods geschiedt door hem, die door den Heer als leider der Kerk is aangesteld. Paus Pius XII heeft echter bepaald, dat de pastoors in hun parochie het vormsel mogen en moeten toedienen aan kinderen of ouderen, die in stervensgevaar verkeren en het sacrament nog niet hebben ontvangen. Ook zij moeten daarbij gebruik maken van het heilig chrisma, dat ieder jaar door den bisschop op Witte Donderdag wordt gewijd. Het is de olie der sterkte, waarmee de christenen worden gezalfd als kampvechters die de goede strijd gaan strijden. Het is de olie van vreugde (een mengsel van olijfolie en geurende balsem), waarvan sprake is in het Oude Testament (Ps. 44, 8; vgl. Hebr. 1, 9). Het is ook de olie der uitverkiezing, niet langer van de zalving der priesters, koningen en profeten onder de wet der voorafbeelding (gebed van de chrismawijding), maar de uitverkiezing van het koninklijke priesterschap der christenen, gelijk ook van Christus, den ‘Gezalfde’, geschreven staat, dat Hij door zijn Vader werd gezalfd (Hand. 4, 27).
Wie in staat van zware zonde het sacrament van het vormsel ontvangt, maakt zich schuldig aan een heiligschennis.
Ook bij het vormsel treden een of meer borgen op. Evenals bij het doopsel ontstaat tussen hen en den vormeling een geestelijke verwantschap.