Ook gedachtenis en getuigenis is de viering van de Eucharistie, volgens het woord van den Apostel: ‘Zo dikwijls gij dit Brood zult eten en de Kelk zult drinken, zult gij de dood des Heren verkondigen, totdat Hij wederkomt’ (1 Cor. 11, 26). Als wij rondom het altaar samenkomen om de dood des Heren te vieren, dan getuigen wij daarmede dat Hij de enige Heer der Kerk is en belijden wij onze verwachting van zijn tweede komst, wanneer Hij de Kerk zal vervolmaken en bevestigen tot het eeuwige Koninkrijk.
Uitdrukkelijk gedenken wij in de mis alle mysteriën van het heil, niet alleen het lijden en de offerdood des Heren, maar ook zijn verrijzenis uit de doden en zijn opklimmen ten hemel in heerlijkheid (gebed Unde et memores na de consecratie). Want als Christus ons beveelt Hem bij de eucharistische viering te gedenken, dan gedenken wij geheel zijn heilswerk en in de eerste plaats zijn verheerlijking, zonder welke ons geloof ijdel zou zijn (1 Cor. 15, 14).
Sedert de eerste dagen na het Pinksterfeest is de gemeenschappelijke viering der Eucharistie ten slotte geweest het teken van de eenheid der Kerk (Hand. 2, 42). ‘Want hoewel velen, zijn wij één brood en één lichaam, wij allen die deelhebben aan het éne Brood’ (1 Cor. 10, 17). Vooral in de gebeden bij de vredeskus vinden wij de gedachte dat de gezamenlijke deelneming aan de Eucharistie het teken der eenheid is, en de band van liefde, welke allen die Christus heeft liefgehad, in Hem samenbindt. Christus vermaant ons uitdrukkelijk dat God ons offer niet kan aanvaarden, als wij ons niet eerst met onzen broeder hebben verzoend (Mt. 5, 23).
Over de Communie. - Volledig nemen wij eerst deel aan de viering der heilige Geheimen, als wij nuttigen van het Lichaam en Bloed des Heren. Want Christus zei niet alleen: Dit is mijn Lichaam; Hij liet er aan voorafgaan: Neemt en eet. Zoals Hij reeds vroeger gezegd had: ‘Als gij het Vlees van den Mensenzoon niet zult eten, en niet zijn Bloed zult drinken, zult gij het leven niet in u hebben’ (Jo. 6, 54).
Steeds heeft de Kerk dit zo verstaan, dat evenals het doopsel ook de deelneming (communie) aan de Eucharistie, althans het verlangen daarnaar (uitgesproken of onuitgesproken) voor hen die het Lichaam en Bloed des Heren kunnen onderscheiden, noodzakelijk is ter zaligheid. Zelfs aan kleine kinderen werd vroeger, en wordt nu nog in het Oosten, het Sacrament gereikt. De inwijding van den christen omvat niet alleen het doopsel en het vormsel, maar ook het eerste ontvangen van de Eucharistie. Om wille van onze zwakheid heeft de Kerk bepaald, dat wij althans één maal per jaar het Lichaam en Bloed des Heren zouden nuttigen; gelijk zij eveneens bepaald heeft dat wij althans op de Zondagen en geboden feestdagen tegenwoordig moeten zijn bij de eucharistische viering.
De deelneming aan het Lichaam en Bloed des Heren is niet een beloning voor de vromen. Zij is het deelhebben aan de Verlos-