| |
De vespers op zondag
Onze Vader en Wees gegroet in stilte. - Vervolgens, terwijl men een kruisteken maakt:
DEUS, ✠ in adjutorium meum intende. |
GOD, ✠ kom mij te hulp. |
℟. Domine, ad adjuvandum me festina. |
℟. Heer, haast U mij te helpen. |
Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Sicut erat |
Eer aan den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Zoals het |
| |
| |
was in het begin, en nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen |
in principio, et nunc et semper, et in saecula saeculorum. Amen. |
Alleluja. |
Alleluja. |
Van Septuagesima tot Pasen zegt men in plaats van Alleluja:
Lof zij U, Heer, Koning der eeuwige heerlijkheid. |
Laus tibi, Domine, Rex aeternae gloriae. |
Van Septuagesima tot Pasen, in plaats van Alleluja:
Op feestdagen wordt ook wel de volgende melodie gezongen:
| |
| |
1 Ant. Dixit Dominus. |
1 Ant. De Heer zeide. |
¶ De antifonen voor de Vespers der feestdagen, welke telkens ter plaatse zijn aangegeven, worden zowel voor als na de psalmen in hun geheel gezongen of gebeden.
| |
Psalm 109
Een voorzegging van de heerlijkheid des Heren, voor alle eeuwigheid uit den Vader geboren (vóór de morgenster), eeuwige hogepriester en rechter der wereld. - Christus heeft deze profetie duidelijk op Zichzelf toegepast (Mt. 22, 41-46).
Dixit Dominus Domino meo: * ‘Sede a dextris meis, Donec ponam inimicos tuos * scabellum pedum tuorum’. |
De Heer zeide tot mijnen Heer: * ‘Zit neder aan mijn rechterhand, Totdat ik uw vijanden leg * als rustbank voor uw voeten’. |
Virgam virtutis tuae emittet Dominus ex Sion: * ‘Dominare in medio inimicorum tuorum. |
De Heer strekt uw machtige scepter uit van Sion: * ‘Heers te midden uwer vijanden. |
Tecum principium in die virtutis tuae in splendoribus sanctorum; * ex utero ante luciferum genui te’. - |
U zij de heerschappij ten dage van uw macht in de luister van uw heiligheid; * uit mijn schoot heb Ik U verwekt vóór de morgenster’. - |
Juravit Dominus, et non poenitebit eum: * ‘Tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech’. |
De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: * ‘Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchisedech’. |
| |
| |
De Heer is aan uw rechterhand; * op de dag van zijn toorn zal Hij de koningen verpletteren. |
Dominus a dextris tuis, * confregit in die irae suae reges. |
Hij zal de volkeren richten, hun ondergang voltrekken, * hun hoofden verpletteren over geheel de aarde. |
Judicabit in nationibus, implebit ruinas; * conquassabit capita in terra multorum. |
Uit een beek zal Hij drinken op zijn weg, * en daarom het hoofd fier verheffen. |
De torrente in via bibet; * propterea exaltabit caput. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
|
Ant. De Heer zeide tot mijnen Heer: ‘Zit neder aan mijn rechterhand’. |
Ant. Dixit Dominus Domino meo; ‘Sede a dextris meis’. |
|
2 Ant. Groot zijn de werken des Heren. |
2 Ant. Magna opera Domini. |
| |
Psalm 110
Blijde zingt de Kerk de wonderwerken des Heren: het heilswerk van Christus, waarin God zijn verbond heeft gestand gedaan en zijn volk heeft verlost.
Ik wil U loven, Heer, uit geheel mijn hart, * in de raad en in de bijeenkomst der vromen. |
Confitebor tibi, Domine, in toto corde meo, * in consilio justorum et congregatione. |
Groot zijn de werken des Heren, * geordend naar zijn welbehagen. |
Magna opera Domini, * exquisita in omnes voluntates ejus. |
Majesteit en luister is zijn doen, * en zijn rechtvaardigheid blijft in de eeuwen der eeuwen. |
Confessio et magnificentia opus ejus, * et justitia ejus manet in saeculum saeculi. |
Voor zijn wonderdaden heeft |
Memoriam fecit mirabilium |
| |
| |
suorum, / misericors et miserator Dominus: * escam dedit timentibus se. |
Hij een gedachtenis ingesteld, de barmhartige en genadige Heer: * Hij gaf voedsel aan hen die Hem vrezen. |
Memor erit in saeculum testamenti sui; * virtutem operum suorum annuntiabit populo suo: |
In eeuwigheid blijft Hij zijn verbond indachtig; * de kracht van zijn werken heeft Hij doen kennen aan zijn volk, |
Ut det illis hereditatem gentium; * opera manuum ejus veritas, et judicium. |
Door hun het erfdeel der heidenen te schenken; * de werken zijner handen zijn trouw en gerechtig. |
Fidelia omnia mandata ejus: / confirmata in saeculum saeculi, * facta in veritate et aequitate. |
Onwrikbaar zijn al zijn geboden, vastgesteld voor tijd en eeuwig, * gevestigd op waarheid en recht. |
Redemptionem misit populo suo, * mandavit in aeternum testamentum suum. |
Hij heeft zijn volk verlossing gezonden, * zijn verbond voor eeuwig bevestigd. |
Sanctum et terribile nomen ejus; * initium sapientiae timor Domini. |
Heilig en vreeswekkend is zijn Naam; * het begin der wijsheid is de vreze des Heren. |
Intellectus bonus omnibus facientibus eum. * Laudatio ejus manet in saeculum saeculi. |
Waarlijk wijs zijn zij die haar betrachten. * Zijn lof blijft voor altijd en eeuwig. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
|
Ant. Magna opera Domini, exquisita in omnes voluntates ejus. |
Ant. Groot zijn de werken des Heren, geordend naar zijn welbehagen. |
3 Ant. Qui timet Dominum. |
3 Ant. Wie den Heer vreest. |
| |
Psalm 111
Hem die op God vertrouwt is het licht verschenen in de duisternis; in eeuwigheid zal hij rijk zijn in den Heer.
| |
| |
Gelukkig de man die den Heer vreest, * en zijn geboden van harte bemint. |
Beatus vir, qui timet Dominum, * in mandatis ejus volet nimis. |
Zijn kroost zal machtig zijn op aarde; * het geslacht der vromen zal worden gezegend. |
Potens in terra erit semen ejus; * generatio rectorum benedicetur. |
Roem en rijkdom zijn in zijn huis, * en zijn gerechtigheid blijft voor altijd en eeuwig. |
Gloria, et divitiae in domo ejus, * et justitia ejus manet in saeculum saeculi. |
Voor de vromen is een Licht opgegaan in het duister: * Hij die barmhartig is, genadig en rechtvaardig. |
Exortum est in tenebris lumen rectis: * misericors et miserator et justus. |
Gelukkig de mens die zich ontfermt en te leen geeft, en zijn woorden wikt met omzichtigheid, * want in eeuwigheid zal hij niet wankelen. |
Jucundus homo qui miseretur et commodat, / disponet sermones suos in judicio, * quia in aeternum non commovebitur. |
In herinnering voor eeuwig blijft de vrome, * voor geen kwade tijding zal hij vrezen. |
In memoria aeterna erit justus, * ab auditione mala non timebit. |
Zijn hart is gerust, in vertrouwen op den Heer; zijn hart is onverstoorbaar, * het zal niet wankelen, totdat hij zijn vijanden aan zijn voeten ziet. |
Paratum cor ejus sperare in Domino, / confirmatum est cor ejus, * non commovebitur donec despiciat inimicos suos. |
Mild deelt hij uit aan de armen, zijn gerechtigheid blijft voor altijd en eeuwig, * zijn kracht verheft zich in heerlijkheid. |
Dispersit, dedit pauperibus; / justitia ejus manet in saeculum saeculi, * cornu ejus exaltabitur in gloria. |
De zondaar ziet het vol afgunst; hij knarst op de tanden, terwijl de nijd hem verteert; * maar de hoop der bozen zal vergaan. |
Peccator videbit et irascetur, / dentibus suis fremet et tabescet; * desiderium peccatorum peribit. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
| |
| |
Ant. Qui timet Dominum, in mandatis ejus cupit nimis. |
Ant. Wie den Heer vreest, bemint van harte zijn geboden. |
4 Ant. Sit nomen Domini. |
4 Ant. De Naam des Heren. |
| |
Psalm 112
Laat ons Gods lof zingen van de morgen tot de avond.
Laudate pueri, Dominum; * laudate nomen Domini. |
Looft, gij dienaren, den Heer; * looft de Naam des Heren. |
Sit nomen Domini benedictum * ex hoc nunc et usque in saeculum. |
De Naam des Heren zij gezegend * van nu af tot in eeuwigheid. |
A solis ortu usque ad occasum * laudabile nomen Domini. |
Van de opgang der zon tot haar ondergang * zij de Naam des Heren geprezen. |
Excelsus super omnes gentes Dominus, * et super caelos gloria ejus. |
Verheven boven alle volken is de Heer, * en boven de hemelen zijn heerlijkheid. |
Quis sicut Dominus Deus noster, qui in altis habitat, * et humilia respicit in caelo et in terra? |
Wie is gelijk den Heer onzen God, die in den hoge woont, * en nederziet op wat gering is in de hemel en op aarde? |
Suscitans a terra inopem, * et de stercore erigens pauperem, |
Die den behoeftige opricht uit het stof, * beurt uit het slijk den arme, |
Ut collocet eum cum principibus, * cum principibus populi sui; |
Om hem een plaats te geven bij de vorsten, * bij de vorsten van zijn volk; |
Qui habitare facit sterilem in domo, * matrem filiorum laetantem. |
Die de onvruchtbare doet wonen in haar huis * als een blijde moeder van kinderen. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
| |
| |
Ant. De Naam des Heren zij gezegend in eeuwigheid. |
Ant. Sit nomen Domini benedictum in saecula. |
5 Ant. Onze God. |
5 Ant. Deus autem noster. |
| |
Psalm 113
De wonderen die God wrocht toen Hij Israël bevrijdde uit het slavenhuis, waren slechts een voorafbeelding van de Verlossing in Christus. Zulk een grote God is onze Vader; laten wij Hem verheerlijken tot in eeuwigheid.
Toen Israël uit Egypte toog, * het huis van Jacob uit een volk van barbaren, |
In exitu Israël de Aegypto, * domus Jacob de populo barbaro, |
Toen werd Judea Gods heiligdom, * Israël zijn rijksgebied. |
Facta est Judaea sanctificatio ejus, * Israël potestas ejus. |
De zee zag het en vluchtte, * de Jordaan deinsde terug in zijn loop. |
Mare vidit et fugit, * Jordanis conversus est retrorsum. |
De bergen sprongen op als rammen, * en de heuvelen als lammeren. |
Montes exsultaverunt ut arietes, * et colles sicut agni ovium. |
Wat is er, zee, dat gij vlucht; * en gij, Jordaan, dat gij terugdeinst in uw loop; |
Quid est tibi, mare, quod fugisti; * et tu, Jordanis, quia conversus es retrorsum; |
Gij, bergen, dat gij opspringt als rammen, * en gij, heuvelen, als lammeren? |
Montes, exsultastis sicut arietes, * et colles, sicut agni ovium? |
De aarde beefde voor het aanschijn des Heren, * voor het aanschijn van den God van Jacob, |
A facie Domini mota est terra, * a facie Dei Jacob, |
Die de rots veranderde in een waterplas, * het gesteente in een waterbron. - |
Qui convertit petram in stagna aquarum, * et rupem in fontes aquarum. - |
| |
| |
Non nobis, Domine, non nobis, * sed nomini tuo da gloriam, |
Niet aan ons, Heer, niet aan ons, * maar geef eer aan uw Naam, |
Super misericordia tua et veritate tua; * nequando dicant gentes: ‘Ubi est Deus eorum?’ |
Om uw ontferming en uw getrouwheid; * opdat de heidenen niet kunnen zeggen: ‘Waar is hun God?’ |
Deus autem noster in caelo; * omnia quaecumque voluit, fecit. |
Onze God is in de hemel; * Hij doet al wat Hem behaagt. |
Simulacra gentium argentum et aurum, * opera manuum hominum. |
Maar de afgoden der heidenen zijn zilver en goud, * het werk van mensenhanden. |
Os habent, et non loquentur; * oculos habent, et non videbunt; |
Zij hebben een mond, maar kunnen niet spreken; * zij hebben ogen, maar kunnen niet zien. |
Aures habent, et non audient; * nares habent, et non odorabunt; |
Zij hebben oren, maar kunnen niet horen; * zij hebben een neus, maar kunnen niet ruiken. |
Manus habent, et non palpabunt; / pedes habent, et non ambulabunt; * non clamabunt in gutture suo. |
Zij hebben handen, maar kunnen niet tasten; zij hebben voeten, maar zij kunnen niet gaan; * zij geven geen geluid met hun keel. |
Similes illis fiant qui faciunt ea, * et omnes qui confidunt in eis. - |
Gelijk aan hen mogen worden die hen maken, * en allen die op hen vertrouwen. - |
Domus Israël speravit in Domino; * adjutor eorum et protector eorum est. |
Maar het huis van Israël vertrouwt op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Domus Aaron speravit in Domino; * adjutor eorum et protector eorum est. |
Het huis van Aäron vertrouwt op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Qui timent Dominum, speraverunt in Domino; * adjutor eorum et protector eorum est. |
Die den Heer vrezen, vertrouwen op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Dominus memor fuit nostri, * et benedixit nobis. |
Daarom is de Heer onzer indachtig * en geeft Hij ons zijn zegen. |
Benedixit domui Israël, * benedixit domui Aaron. |
Hij zegent het huis van Israël; * Hij zegent het huis van Aäron. |
Benedixit omnibus, qui timent Dominum, * pusillis cum majoribus. |
Hij zegent allen die den Heer vrezen, * zowel kleinen als groten. |
Adjiciat Dominus super vos, * super vos et super filios vestros. |
Nog rijker zegen schenke u de Heer, * aan u en uw kinderen. |
| |
| |
Weest gezegend door den Heer * die hemel en aarde gemaakt heeft. |
Benedicti vos a Domino, * qui fecit caelum et terram. |
De hemelen behoren den Heer, * maar de aarde gaf Hij aan de kinderen der mensen. |
Caelum caeli Domino, * terram autem dedit filiis hominum. |
Niet de doden zullen U loven, Heer, * noch allen die nederdalen in het graf; |
Non mortui laudabunt te, Domine, * neque omnes, qui descendunt in infernum. |
Maar wij die leven, prijzen den Heer * van nu af tot in eeuwigheid. |
Sed nos qui vivimus, benedicimus Domino * ex hoc nunc et usque in saeculum. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
|
Ant. Onze God is in de hemel; Hij doet al wat Hem behaagt. |
Ant. Deus autem noster in caelo; omnia quaecumque voluit, fecit. |
| |
Kapittel 2 Cor. 1, 3-4
Gezegend zij God, die de Vader is van onzen Heer Jesus Christus; de Vader van barmhartigheid en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze kommer. |
Benedictus Deus, et Pater Domini nostri Jesu Christi, Pater misericordiarum, et Deus totius consolationis, qui consolatur nos in omni tribulatione nostra. |
℟. Gode zij dank. |
℟. Deo gratias. |
| |
Lofzang van den heiligen Gregorius den Grote
In de Vesperhymnen gedurende de week herdenken wij het Zesdagenwerk, waardoor God de wereld schiep. Op Zondag, de eerste dag der nieuwe week, bezingen wij de schepping van het licht.
Algoede Schepper van het licht,
het helder daglicht brengt Gij voort,
met 't eerst begin van 't nieuwelicht
vangt Gij der wereldschepping aan; |
Lucis Creator optime,
lucem dierum proferens,
primordiis lucis novae
mundi parens originem; |
| |
| |
Qui mane junctum vesperi
diem vocari praecipis;
illabitur tetrum chaos,
audi preces cum fletibus. |
De morgen aan het avonduur
verbonden laat Gij noemen dag;
zo valt de barre chaos weg.
Hoor onze beden, ons geween. |
Ne mens gravata crimine
vitae sit exsul munere,
dum nil perenne cogitat,
seseque culpis illigat. |
Dat niet de geest, met schuld bezwaard,
als balling buiten 't leven dool,
terwijl hij aan niets eeuwigs denkt
en vastraakt in de zondestrik. |
Caeleste pulset ostium,
vitale tollat praemium;
vitemus omne noxium,
purgemus omne pessimum. |
Laat kloppen hem aan 's hemels poort,
doe winnen hem des levens prijs,
doe mijden ons wat schaden kan,
uitzuivren al wat schandlijk is. |
Praesta, Pater piissime,
Patrique compar Unice,
cum Spiritu Paraclito
regnans per omne saeculum. |
Geef dit, algoede Vader, en
Gij Eengeboorne Hem gelijk,
die met den Geest, den Paracleet,
regeert door alle eeuwigheid. |
Amen. |
Amen. |
| |
| |
℣. Mijn gebed stijge op, o Heer, |
℣. Dirigatur, Domine oratio mea. |
℟. Als wierook voor uw aangezicht. |
℟. Sicut incensum in conspectu tuo. |
| |
Lofzang magnificat Luc. 1, 46-55
De Moeder Gods bezingt het wonder van haar verwachting en van het nieuwe heil; en tegelijkertijd de grootheid van haar eigen uitverkiezing. - Uit eerbied voor het Evangelie, waaraan deze lofzang is ontleend, staan wij recht en maken wij bij de eerste woorden het kruisteken.
Ant. Mijn geest verheugt zich. |
Ant. Exsultavit spiritus meus. |
¶ Deze antifoon is voor iedere dag verschillend. De antifoon voor iedere Zondag en voor de feestdagen vindt men te bestemder plaatse aangegeven.
MIJN ✠ ziel * verheft den Heer, |
MAGNI✠FICAT * anima mea Dominum: |
En mijn geest verheugt zich * in God, mijn Zaligmaker. |
Et exsultavit spiritus meus * in Deo salutari meo. |
Want Hij zag neer op de geringheid van zijn dienstmaagd; * zie van nu af zullen mij zalig prijzen alle geslachten. |
Quia respexit humilitatem ancillae suae; * ecce enim ex hoc beatam me dicent omnes generationes. |
Want Hij die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan, * en heilig is zijn Naam. |
Quia fecit mihi magna qui potens est; * et sanctum nomen ejus. |
En zijn ontferming reikt van geslacht tot geslacht * voor hen die Hem vrezen. |
Et misericordia ejus a progenie in progenies * timentibus eum. |
Met kracht heeft Hij zijn arm verheven, * verstrooid de hoogmoedigen van hart; |
Fecit potentiam in brachio suo, * dispersit superbos mente cordis sui. |
| |
| |
Deposuit potentes de sede, * et exaltavit humiles. |
Machtigen heeft Hij van hun troon gestoten * en geringen verheven; |
Esurientes implevit bonis, * et divites dimisit inanes. |
Hongerigen met goederen overladen * en rijken ledig weggezonden. |
Suscepit Israël, puerum suum, * recordatus misericordiae suae. |
Opgenomen heeft Hij Israël, zijn dienaar, * zijner ontferming indachtig. |
Sicut locutus est ad patres nostros, * Abraham, et semini ejus in saecula. |
Gelijk Hij beloofd had aan onze vaderen, * aan Abraham en zijn zaad in eeuwigheid. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
Ant. Exsultavit spiritus meus in Deo salutari meo. |
Ant. Mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker. |
℣. Domine, exaudi orationem meam. |
℣. Heer, verhoor mijn gebed. |
℟. Et clamor meus ad te veniat. |
℟. En mijn geroep kome tot U. |
¶ Indien een priester aanwezig is, spreekt deze voor en na het volgend gebed, in plaats van de aanroepingen Domine, exaudi..., de liturgische groet: Dominus vobiscum, waarop wij antwoorden: Et cum spiritu tuo.
¶ Het eigen gebed voor de Zondagen en de feesten wordt steeds te bestemder plaatse aangegeven. - Op Zaterdag kan men steeds het gebed bidden van de volgende Zondag.
Oremus. - Gratias tibi agimus, Domine, custoditi per diem; gratias tibi exsolvimus, custodiendi per noctem: repraesenta nos, quaesumus, Domine, matutinis horis incolumes, ut nos omni tempore habeas laudatores. Per Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. |
Laat ons bidden. - Wij danken U, Heer, voor uw bijstand gedurende de dag, en wij zeggen U dank voor de hulp welke wij ook in de nacht van U verwachten; doe ons, vragen wij, Heer, in de morgen weer ongedeerd voor U treden, opdat wij U te allen tijde mogen prijzen. Door onzen Heer Jesus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van den Heiligen Geest, God, door alle eeuwen der eeuwen. |
℟. Amen. |
℟. Amen. |
¶ Hier kunnen een of meer gedachtenissen volgen van feesten die op deze of op de volgende dag worden gevierd.
℣. Domine, exaudi orationem meam. |
℣. Heer, verhoor mijn gebed. |
℟. Et clamor meus ad te veniat. |
℟. En mijn geroep kome tot U, |
| |
| |
℣. Zegenen wij den Heer. |
℣. Benedicamus Domino. |
℟. Gode zij dank. |
℟. Deo gratias. |
℣. Dat de zielen der overleden gelovigen door de barmhartigheid van God rusten in vrede. |
℣. Fidelium animae per misericordiam Dei requiescant in pace. |
℟. Amen. |
℟. Amen. |
Onze Vader... (in stilte) |
Pater noster... (secreto) |
℣. De Heer geve ons zijn vrede. |
℣. Dominus det nobis suam pacem. |
℟. En het eeuwig leven. Amen. |
℟. Et vitam aeternam. Amen. |
| |
Gedurende de advent en de kersttijd
tot en met het feest van Maria-Lichtmis:
Milde Moeder van den Verlosser; gij, nooit gesloten poort des hemels en ster der zee, kom uw volk te hulp dat valt en wil opstaan. Gij die, tot verwondering van de natuur, uw heiligen Schepper hebt gebaard, die Maagd waart voor en nadat Gabriël u zijn Ave sprak, heb met ons zondaars medelijden. |
Alma Redemptoris Mater, quae pervia caeli porta manes, et stella maris, succurre cadenti, surgere qui curat, populo; tu quae genuisti, natura mirante, tuum sanctum Genitorem; Virgo prius ac posterius, Gabrielis ab ore sumens illud Ave, peccatorum miserere. |
Gedurende de Advent:
℣. De engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt. |
℣. Angelus Domini nuntiavit Mariae. |
℟. En zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest. |
℟. Et concepit de Spiritu Sancto. |
|
Laat ons bidden. - Wij vragen U, Heer, stort uw genade in onze harten; opdat wij, die door de boodschap des engels de Menswording van Christus uw Zoon hebben leren kennen, door zijn lijden en kruis tot de heerlijkheid der verrijzenis worden gebracht. Door denzelfden Christus onzen Heer. ℟. Amen. |
Oremus. - Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Filii tui Incarnationem cognovimus, per passionem ejus et crucem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eundem Christum Dominum nostrum. ℟. Amen. |
Van Kerstmis tot en met Maria-Lichtmis:
℣. Na het baren, o Maagd, zijt gij ongerept gebleven. |
℣. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. |
℟. Moeder van God, wees onze voorspraak. |
℟. Dei Genitrix, intercede pro nobis. |
De verschillende melodieën van Benedicamus Domino op bladz. 1575 vlg., van de antifonen der Moeder Gods op bladz. 1577 vlg.
| |
| |
Oremus. - Deus, qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate fecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. ℟. Amen. |
Laat ons bidden. - God, die door de vruchtbare maagdelijkheid van de heilige Maria aan het mensdom de beloning van de eeuwige zaligheid hebt geschonken; geef ons, vragen wij, de voorspraak te ondervinden van haar, door wie wij den Gever des levens mochten ontvangen, onzen Heer Jesus Christus uw Zoon. ℟. Amen. |
| |
Van Maria-lichtmis tot Pasen
Ave, Regina caelorum, |
Gegroet, gij hemelkoningin, |
Ave, Domina Angelorum: |
Gegroet, gij meesteres der engelen, |
Salve, radix, salve, porta, |
Heil u, wortel, heil u, poort |
Ex qua mundo lux est orta. |
Waaruit het Licht der wereld is opgegaan. |
Gaude, Virgo gloriosa, |
Verheug u, roemrijke Maagd, |
Super omnes speciosa: |
Boven allen liefelijk; |
Vale, o valde decora, |
Gegroet, gij wonderschone, |
Et pro nobis Christum exora. |
Wees onze voorspraak bij Christus. |
|
℣. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. |
℣. Gedoog dat ik u love, heilige Maagd. |
℟. Da mihi virtutem contra hostes tuos. |
℟. Geef mij kracht tegen uw vijanden. |
|
Oremus. - Concede, misericors Deus, fragilitati nostrae praesidium: ut qui sanctae Dei Genitricis memoriam agimus, intercessionis ejus auxilio, a nostris iniquitatibus resurgamus. Per eundem Christum Dominum nostrum. ℟. Amen. |
Laat ons bidden. - Barmhartige God, verleen ons hulp in onze zwakheid; opdat wij, die de gedachtenis vieren van de heilige Moeder van God, door de bijstand van haar voorspraak uit onze zonden mogen verrijzen. Door denzelfden Christus onzen Heer. ℟. Amen. |
| |
Gedurende de paastijd
Regina caeli, laetare, alleluja. |
Koningin des hemels, verheug u, alleluja. |
Quia, quem meruisti portare, alleluja, |
Want Hij, dien gij waardig geweest zijt te dragen, alleluja, |
Resurrexit, sicut dixit, alleluja. |
Is verrezen zoals Hij gezegd heeft, alleluja. |
Ora pro nobis Deum, alleluja. |
Bid God voor ons, alleluja. |
| |
| |
℣. Verheug en verblijd u, Maagd Maria, alleluja. |
℣. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluja. |
℟. Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. |
℟. Quia surrexit Dominus vere, alleluja. |
|
Laat ons bidden. - God, die U gewaardigd hebt door de verrijzenis van uw Zoon onzen Heer Jesus Christus de wereld te verblijden; geef ons, vragen wij, door zijn Moeder de Maagd Maria de vreugden van het eeuwig leven te verwerven. Door denzelfden Christus onzen Heer. ℟. Amen. |
Oremus. - Deus, qui per resurrectionem Filii tui Domini nostri Jesu Christi mundum laetificare dignatus es; praesta, quaesumus; ut per ejus Genitricem Virginem Mariam perpetuae capiamus gaudia vitae. Per eundem Christum Dominum nostrum. ℟. Amen. |
| |
Van Drievuldigheidszondag tot de advent
* Wees gegroet, Koningin, Moeder van barmhartigheid. |
* Salve Regina, Mater misericordiae. |
Ons leven, onze zoetheid en onze hoop, wees gegroet. |
Vita, dulcedo et spes nostra, salve. |
Tot u roepen wij, ballingen, kinderen van Eva. |
Ad te clamamus, exsules filii Evae. |
Tot u smeken wij, zuchtend en wenend in dit dal van tranen. |
Ad te suspiramus, gementes et flentes in hac lacrymarum valle. |
Daarom dan, onze voorspreekster, sla op ons uw barmhartige ogen. |
Eja ergo, advocata nostra, illos tuos misericordes oculos ad nos converte. |
En toon ons na deze ballingschap Jesus, de gezegende vrucht van uw schoot. |
Et Jesum, benedictum fructum ventris tui, nobis post hoc exsilium ostende. |
O goedertieren, o liefdevolle, |
O clemens, o pia, |
O zoete Maagd Maria. |
O dulcis Virgo Maria. |
|
℣. Bid voor ons, heilige Moeder van God. |
℣. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. |
℟. Opdat wij de beloften van Christus waardig worden. |
℟. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. |
|
Laat ons bidden. - Almachtige eeuwige God, die met medewerking van den Heiligen Geest het lichaam en de ziel van de glorierijke Maagd en Moeder Gods hebt toebereid, opdat zij een waardige woonplaats zou worden voor uw Zoon; geef ons, |
Oremus. - Omnipotens sempiterne Deus, qui gloriosae Virginis Matris Mariae corpus et animam, ut dignum Filii tui habitaculum effici mereretur, Spiritu Sancto cooperante, praeparasti: da, ut cujus com- |
| |
| |
memoratione laetamur, ejus pia intercessione, ab instantibus malis, et a morte perpetua liberemur. Per eundem Christum Dominum nostrum. ℟. Amen. |
dat wij door de moederlijke voorspraak van haar wier gedachtenis ons verheugt, van het tegenwoordige kwaad en de eeuwige dood bevrijd worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. ℟. Amen. |
En ten slotte bidden wij:
Divinum auxilium maneat semper nobiscum. ℟. Amen. |
Moge Gods hulp voortdurend met ons blijven. ℟. Amen. |
|
|