| |
| |
| |
10.‘Grote weigering’ of een voorlopig ‘ja’?
Een dilemma
Het voorafgaande betoog hield een pleidooi in voor een kritische doordenking van ‘de grote weigering’. Nauta haalt in zijn rede over Marcuse het grapje aan over een leerling van Heidegger, die zei, dat hij zich ‘sehr entschlossen’ voelde maar nog niet precies wist waartoe. Indien men zich in de even gecompliceerde als kwetsbare structuren van het Westen aangordt tot revolutionaire actie, mag men wel precies weten waarop de aanval is gericht. Indien hierover misverstand bestaat, kan het ervan komen dat men evenals de edele Spaanse ridder van la Mancha op windmolens aanstormt.
De kansen op revolutie zijn in Zuidamerikaanse landen en andere gebieden met grootgrondbezit en een landbouwproletariaat, veel groter dan in westerse structuren waarin arbeiders deel hebben in de welvaart. De vraag wie daar het verzet zullen organiseren heeft Marcuse wel bezig gehouden. Hij kon er echter geen duidelijke uitspraak over doen. Misschien omdat hij niet voldoende onderscheid maakt tussen revolutionaire actie, partieel verzet, protest-acties in de vorm van demonstraties en politieke activiteit met behoud van de spelregels der democratie.
| |
| |
Daarmee vergelijkbare onvolledigheid vertoont ook het werk van Dahrendorf en andere ‘conflictologen’. Zij staan sterk waar zij het conflict een centrale plaats in de maatschappelijke dynamiek aanwijzen. Buiten beschouwing blijft meestal, dat conflicten ook uit de hand kunnen lopen en, onbeslist, langdurige verwarring kunnen ontketenen die de maatschappelijke ontwikkeling remt of zelfs cultureel verval inluidt. Het zou me bijvoorbeeld interesseren de conflicttheorie toegepast te zien op de geschiedenis van de ondergang van het West-Romeinse rijk.
Zo blijf ik van mening, dat het conflict in tegenwoordige, bijzonder kwetsbare, westerse structuren alleen onder bepaalde voorwaarden vruchtbaar mag worden genoemd. Soms blijken conflicten overbodig te zijn of komen ze in aanmerking voor matiging volgens democratische methoden. Binnen het democratische bestel voert ‘directe actie’ niet altijd sneller tot het gewenste resultaat dan geduld vergende parlementaire tactiek. Wij vergeten snel. Kan men zich in Nederland een radicaler ‘grote weigering’ voorstellen dan die van Domela Nieuwenhuis in het laatste kwart van de 19de eeuw? Zijn anarchistisch-socialisme, zijn protesten tegen kerk en overheid, tegen het vorstenhuis en tegen de machtspositie van de gegoede burgerij, brachten proletarische groepen tot aan de rand van de revolutie. Domela Nieuwenhuis geloofde niet in parlementaire methoden. Hij verlangde ‘directe actie’ in bewoordingen, die nu nog opgeld doen.
Tegenover Domela Nieuwenhuis: Troelstra, overtuigd socialist, uitmuntend in het vinden van mogelijkheden om de strijd op verschillende fronten te voeren. Revolutionaire dreiging behoefde parlementaire activiteit niet uit te sluiten. Een krachtige arbeiderspartij zou na uitbreiding van het kiesrecht druk kunnen uitoefenen tot verbetering van het lot van de arbeiders (liefst in samenwerking met een ‘zelfstandige vakbeweging’).
| |
| |
Binnen de gevestigde orde kon volgens Troelstra iedere vorm van verzet of oppositie de historische beweging versnellen. Heeft het zin om te vragen wie het meest voor de Nederlandse arbeidersklasse heeft gedaan: Domela of Troelstra? Was er in het Nederland van het laatst der vorige eeuw, bij de toenmalige sociale structuur, werkelijk een ‘praxis’ denkbaar geweest, die regelrecht naar revolutie voerde?
Ik wil hiermee niet zeggen, dat de door Troelstra gevolgde tactiek op de lange duur louter voordelen bood. Men nam later wel eens te gretig genoegen met secundaire voordelen, liet zich te gemakkelijk verleiden tot compromissen met andere partijen.
Men moet overigens voorzichtig zijn met historische vergelijkingen. De 19de eeuw liet meer tijd voor verkiezingsstrijd en parlementaire discussie dan de crisissituatie waarin wij nu verkeren. Bovendien waren de doeleinden van parlementairdemocratische hervorming veel beperkter dan die der hedendaagse ‘culturele revolutie’ welke verouderde samenlevingsvormen tot in hun wortels wil aantasten.
Juist dit tijdsprobleem - acuut door groeiend ongeduld en toenemende ongerustheid over het oorlogsgevaar - plaatst ons voor een dilemma. En men weet, volgens Shaw luidt de formule voor het dilemma: ‘Wat men ook doet, het is verkeerd.’ Wij betwijfelen soms of ons nog tijd wordt gelaten voor moeizame, langdurige onderhandelingen. Eveneens of studiecommissies en conferenties antwoorden weten te vinden op de grote mondiale uitdagingen: het dreigend oorlogsgevaar en de ‘rekenkunde der vernietiging’, het rassenprobleem, de wijder wordende kloof tussen rijke en arme landen, de bevolkingsexplosie en de verbreking van het biologisch evenwicht.
Er is pressie nodig om de besluitvorming te versnellen. Misschien zelfs méér dan pressie: uitschakeling van machtsgroeperingen die noodzakelijke politieke en sociaal-economische
| |
| |
reconstructie saboteren. Wanneer deze pressie echter wordt uitgeoefend door verspreide pioniersgroepen, emotioneel en zonder voldoende kennis van zaken, lokken onbezonnen activiteiten slechts reacties van geweld uit: paradoxie en tragiek van haast die tot vertraging leidt. Dus toch de weg van tijdrovende politieke reconstructie in plaats van directe actie? Of politieke reconstructie versneld door protesten en demonstraties? Indien wij zeker waren van het versnellend effect van min of meer gewelddadige betogingen, waarvan enkele - het studentenverzet bijvoorbeeld - tot opvallende resultaten leidden, zou voorkeur voor de laatstgenoemde mogelijkheid bestaan. Maar zijn wij er zeker van? En waardoor wordt onze keus bepaald? Door een reeks factoren: situatiegevoel, studierichting, kritisch denken (niet identiek met de ‘kritische filosofie’ van Marcuse), geloof, levens- en wereldbeschouwing, karaktereigenschappen.
Cultuur- en maatschappijkritiek heb ik in verschillende van mijn boeken geuit, het scherpst in Van Renaissance tot Wereldoorlog en in de slothoofdstukken van Vijfstromenland. Tegelijk echter kwam ik steeds meer onder de indruk van de ingewikkeldheid van westerse sociale structuren en cultuurpatronen. Naarmate - bijvoorbeeld in Nederland - de bevolkingsdichtheid toenam en de bevolking van een biologisch tot een cultureel bepaald bestaansminimum kwam, ondervond men de dwang van daarvoor nodige organisatievormen. Ook voor de technische vooruitgang moest een prijs worden betaald: lucht- en waterverontreiniging kunnen wel worden beperkt, maar niet geheel en al worden voorkomen.
Bestaande ingewikkelde en kwetsbare structuren veranderen, is volgens Karl Mannheim even moeilijk als het verwisselen van de wielen van een rijdende locomotief. Cultuur is immers geen stilstaand mechanisme. Veeleer een totaliteit, die men met een niet ongevaarlijke beeldspraak een ‘organisch geheel’ zou mo-
| |
| |
gen noemen. En om de beeldspraak voort te zetten: een organisme, dat op sommige transplantaties met afstotingsverschijnselen reageert. Tegelijk echter kan geen cultuur stilstand verdragen. Wat in het organisme ‘groei’ wordt genoemd, manifesteert zich in cultuur als historische beweging.
Ten onrechte wordt door velen de drijfkracht van het gebeuren uitsluitend in het conflict gezocht. Veel beweging wordt uit de menselijke geest geboren; denkbeelden rijpen, idealen vormen zich. Dromen van vandaag beïnvloeden het handelen van morgen. In het proces van ‘trial and error’ speelt nabootsing, mislukte imitatie soms, een rol. Binnen iedere organisatie bestaat een in zekere zin autonome drang tot perfectionering daarvan. Ook het wetenschappelijk onderzoek en het teamwerk voor technische toepassing van theoretische vondsten, kennen een eigen beweging uitlopend op reeksen veranderingen. Een uiterst complex geheel dus met toenemende interdependentie van de verschillende cultuurelementen.
Aanvaarding en verwerping van cultuur sluiten elkaar niet uit. Men kan zich tegen wantoestanden keren en tegelijk beseffen, dat het kwaad niet al te ongeduldig-krachtdadig kan worden bestreden. Wij zitten met ons allen in hetzelfde schuitje en moeten wel weten welke capriolen wij ons kunnen veroorloven indien wij willen voorkomen dat de boot tijdens een hevige worsteling omslaat.
Wat de een echter voorzichtigheid noemt, keurt de ander als nutteloze en zelfs schadelijke aarzeling af. Max Weber wees op het verschil tussen ‘Gesinnungsethik’ en ‘Verantwortungsethik’. Bij de eerste houdt men zich aan principes, welke gevaren er ook uit kunnen voortvloeien: ‘fiat justitia, pereat mundus’. Bij de ‘Verantwortungsethik’ overheerst de beduchtheid voor overijld handelen.
Dat ik zelf naar de verantwoordelijkheidsethiek overhel, vindt zijn grond ten dele in religieuze overtuigingen. Misschien ook uit een onberedeneerde afkeer van pure negatie, ook waar be-
| |
| |
weerd wordt dat deze nodig is voor latere vernieuwing. Marcuse schreef: ‘Diese intellektuelle Auflösung, ja Zerstörung der gegebenen Tatsachen ist die historische Aufgabe der Philosophie’ (Der eindimensionale Mensch, blz. 199). Een wel heel eenzijdige visie op de functte van de wijsbegeerte, dubieus vooral indien men niet vooraf weet welke maatstaven voor culturele opbouw gelden? In zijn boek Penser avec les mains (1936) schreef Denis de Rougemont over ‘l'insuffisance de nos refus’. Voor de ontmaskering van het kwaad bestaat de logische volgorde, dat men vooraf het goede moet kennen om te weten wat men als daarmee strijdig verwerpt: ‘ce mal n'a pu être révelé que par la connaissance d'un bien nouveau’ (Penser avec les mains, blz. 12). Of, in dezelfde geest: ‘la critique révolutionnaire est liée d'une façon immédiate à l'affirmation créatrice.’ Woorden die me uit het hart gegrepen zijn.
| |
Normatief denken
Over ‘l'affirmation créatrice’ kan verschillend worden gedacht. Ze omvat erkenning van normen, die naar de humanistische beschouwingswijze hun grond vinden in de rede of in aangeboren goedheid van de mens. Volgens religieuze overtuiging in de erkenning, dat er een ons geopenbaarde scheppingsorde bestaat waarvan wij de weerschijn zien in medemenselijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel. Het is een orde, die wij beurtelings erkennen en verloochenen in opstandigheid tegen veel wat ons absurd lijkt (door de ‘genade’ bestaat de mogelijkheid iets ervan door geloofsinkeer te aanvaarden).
Over de toekomst van het geloof is veel geschreven. Twee redeneringen staan hierin tegenover elkaar. De eerste berust op waarneming van een algemene verwereldlijking: vervreemding en mindere afhankelijkheid van de natuur, ver- | |
| |
hoogde welvaart en de daarbij behorende eenzijdige belangstelling voor materiële zaken, in combinatie met de ontwikkeling van wetenschap en techniek, hebben bijgedragen tot verbreiding van de opvatting dat de dagen van het geloof, met name van het christelijk geloof, geteld zijn.
De tweede redenering ontkent niet dat het secularisatieproces reeds ver is voortgeschreden. Juist op grond hiervan evenwel, zal uit een behoefte aan psychische compensatie, door een gevoeld tekort, belangstelling groeien voor ‘het hogere’, dat misschien nog het beste kan worden gedefinieerd als de werkelijkheid, die achter ‘onze’ werkelijkheden is gelegen. De mens weet dat hij ‘bij brood alleen’ niet kan leven. In de algemene ‘Entzauberung der Welt’ (Sombart) ontdekt hij telkens gebieden die voorbij de grenzen der wetenschap zijn gelegen (bij een voortdurende verschuiving van de horizon). Iedere ‘verklaring’ van wonderen geeft toegang tot meer wonderen. Volgens Teilhard de Chardin gaat de schepping nog steeds voort, met inbegrip van een evolutie van de menselijke geest, eerder ten gunste dan ten nadele van geloofswaarden.
Normatief denken relativeert de betekenis van de negatie. Het vertrouwt niet op ‘de grote weigering’ zolang onduidelijk blijft wat daaruit zal voortvloeien. Het toont, onder voorbehoud, vertrouwen in een politiek gericht op realisering van waarden. ‘Politiek’ dient in deze zin te worden opgevat als het streven naar een doel met beschikbare middelen en verantwoorde methoden, zó dat de menselijke vrijheid er niet door in gevaar komt (of bestaande onvrijheid zo veel mogelijk wordt opgeheven). Onder voorbehoud... want de fundamentele onzekerheid over de tijd die ons wordt gelaten, blijft. Onzeker ook in welke mate het protest verenigbaar is met een constructief politiek beleid.
| |
| |
| |
Politiek van een voorlopig ‘ja’
Meermalen wees ik op verstarringsverschijnselen in de Nederlandse politiek van de afgelopen halve eeuw en op vroegtijdig ontworpen plannen - in de jaren dertig reeds - om tot de vorming van een progressieve volkspartij te komen. Maar zelfs de Tweede Wereldoorlog kon geen bres schieten in de Nederlandse partijverhoudingen. Door op verouderde antithesen te vertrouwen, kon de ‘natuurlijke’ scheidslijn tussen conservatief en progressief verdoezeld blijven.
Eerst de opstandige generatie, die na 1955 en vooral na 1960 aan het woord kwam, vestigde de aandacht op barsten die door alle partijen heenlopen. Men leerde inzien dat ‘linkse’ rooms-katholieken of gereformeerden soms ‘linkser’ staan dan ‘rechtse’ leden van de Partij van de Arbeid. Hiermee groeide (naast de opkomst van D'66) een neiging tot ‘progressieve akkoorden’, welke ten slotte waarschijnlijk wel zal uitlopen op een ‘doorbraak’ en op de vorming van de progressieve volkspartij, welke men al in 1945 had mogen verwachten.
Wat is naar moderne begrippen, vooral naar het inzicht van veel jongeren, ‘progressief’? Ik waag het er op, dit enigermate te omlijnen:
Herinterpretatie van het begrip welvaart, waarbij het algemeen welzijn steeds sterker in het geding wordt gebracht;
er zullen krachtige maatregelen en geduchte financiële offers nodig zijn om de lucht- en waterverontreiniging (in het algemeen de verbreking van het biologisch evenwicht) te stuiten. Offers ook voor andere collectieve voorzieningen: voor stadssanering, voor het openbaar vervoer, voor wegenbouw. En zeker niet in de laatste plaats voor opheffing van het woningtekort in combinatie met een kwalitatieve verbetering van de volkshuisvesting.
Een weloverwogen beleid tot verbetering en democratisering van opvoeding en onderwijs;
| |
| |
bevordering van de sociaal-culturele gelijkstelling van man en vrouw; meer levensruimte voor de vrouw, ook voor de werkende vrouw (gratis kinderdagverblijven, schoolmaaltijden, goedkope restaurants, fiscale gelijkheid, premieregeling tot aanmoediging van hulpdiensten ten bate van zieken en bejaarden);
maatregelen tot een optimaal functioneren van de middelen van massacommunicatie (nieuwe organisatievormen, opleiding van medewerkers, bevordering van het normbesef dat de hantering van deze middelen vergt);
tegengaan van ‘nonsense production’ en van ‘nonsense consumption’ (Galbraith) bijvoorbeeld door een hoge luxebelasting op artikelen, die onder deze categorieën vallen;
versterking van de publiekrechtelijke inslag, die de grote concerns thans reeds vertonen;
verdere uitbouw van het nationaal systeem van gezondheidszorg (met inbegrip van de medische research);
aanmoediging van zinvolle vrije-tijdsbesteding in het komende tijdperk van voortgezette verschuivingen in de verhouding werktijd - vrije tijd, bevordering van sportbeoefening enz.;
inspanning om in het onderwijs en in het bedrijfsleven begrip te wekken voor de betekenis van een effectieve democratie (‘a working democracy’);
een beweeglijke buitenlandse politiek, afgestemd op een vastberaden, desnoods riskant vredesbeleid, met prioriteit voor de oplossing van de mondiale problemen waarin de uitdaging voor onze tijd is gelegen.
Men kan vaststellen dat dit courante denkbeelden zijn, hoewel niet algemeen wordt ingezien dat zo'n uitgestippeld sociaal beleid ons tot een socialisme in moderne zin voert, afwijkend van traditionele programpunten uit de vorige eeuw. Het conflict, de botsing tussen sleur of behoudzucht en een werkelijk vernieuwingsbeleid, zal in de toekomst vooral om de
| |
| |
rangorde van prioriteiten gaan en om de bereidwilligheid daarvan ook de financiële en economische consequenties te aanvaarden. De huidige parlementaire democratie munt niet uit in de kunst van ‘putting first things first’. Ze deinst ook terug voor aanvaarding van de offers, die het ten uitvoer brengen van algemeen toegejuichte partijbeginselen vergt. Het is immers duidelijk: de meest noodzakelijke maatregelen, de belangrijkste ingrepen, eisen offers van bijna onvoorstelbare omvang. Uitgaven niet van enkele, maar van tientallen miljarden extra, die slechts gevonden kunnen worden uit een hoog percentage van wat nu nog individueel voor het ‘loonzakje’ of voor de uitkering van dividenden wordt begeerd. Een drastische verhoging van belastingen zal niet te ontgaan zijn, indien wij werkelijk ernst willen maken met een politiek die niet onze levenskansen voor de toekomst afsnijdt. Een steeds groter gedeelte van het nationale inkomen zal voor collectieve voorzieningen moeten worden gebruikt. Welke van de tegenwoordige partijen echter kan dit op overtuigende wijze (met de moed om impopulair te zijn) aan de kiezers ‘verkopen’?
| |
Het bedrijfsleven
In vrijwel alle politiek-radicale groepen hoort men uitlatingen van wantrouwen jegens het bedrijfsleven. Het wordt er - niet ten onrechte - van beticht de consumptiestimulering mateloos op te drijven en verhoging van produktiviteit na te jagen op een manier die het algemeen welzijn in gevaar brengt. Dit gebeurt in een bondgenootschappelijke verhouding met de vakbeweging, nog steeds voor loonsverhoging strijdend (waarbij vooral de grote concerns gemakkelijk concessies doen, omdat ze de verhoogde loonkosten meestal op de consument kunnen afwentelen).
| |
| |
Veel kritiek op het moderne grootbedrijf klinkt nogal simplistisch. Er wordt gesproken over de ondernemer waar ‘management’ wordt bedoeld. Iedere onderneming heeft gespecialiseerde, soms politiek-radicale krachten in dienst, die functioneel denken en hun taak vervullen zonder wezenlijke belangstelling voor het winstprincipe. Continuïteit van de onderneming bij technische en organisatorische doelmatigheid, blijft hoofdzaak. Maar ter wille daarvan wordt dikwijls een progressief sociaal beleid gevoerd, dat men niet met een minachtend gebaar kan afdoen. Omdat het elementen van algemene betekenis bevat. Binnen dit beleid gaat het democratiseringsproces door. Het loopt parallel aan de voortgang der politieke democratie. Dit kan uiteindelijk leiden tot een herziening van de doelstellingen der onderneming indien de vakbeweging zich een goede gesprekspartner toont en zich niet in de hoek van een belangenstrijd laat dringen. Er ligt een terrein braak voor experimenten, speciaal in West-Europa dat hierin over meer ervaring beschikt dan Rusland of de Verenigde Staten.
| |
Opvoeding en onderwijs
Geen progressief sociaal-cultureel beleid zonder hervorming van opvoeding en onderwijs. Men mag veronderstellen, dat het tegenwoordige ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zal uiteenvallen in een ministerie voor Wetenschap en Techniek en een ministerie voor Opvoeding en Onderwijs (of vorming én onderwijs: ‘education’ naast ‘instruction’).
Vorming onder actieve participatie van de jeugd, die een oplossing schijnt te hebben gevonden voor het oude probleem wie de opvoeders zou kunnen opvoeden. Het democratiseringsproces - hoewel door enkele fanatici onderbroken - opent mogelijkheden om in onderling overleg vast te stellen
| |
| |
welke vormen van kennis voor verschillende categorieën leerlingen of studenten het meest relevant zijn voor hun verdere levensloop en op welke manieren deze kennis kan worden verworven.
De nieuwe koers, door veel opvoeders aanvaard omdat ze weten hoeveel ze er zelf door kunnen leren, kan alleen worden gevolgd indien in kleine groepen wordt gewerkt in daarvoor geoutilleerde gebouwen. Bovendien valt niet te ontkomen aan een verbetering van de opleiding van onderwijzers, liefst op universitair of semi-universitair niveau. Onnodig te zeggen dat een verhoogde salariëring hiermee gelijke tred moet houden. Alweer in laatste instantie een politieke beslissing of men voor zo'n pedagogische krachtsinspanning miljarden extra overheeft; binnen onze welvaartsstaat stellig geen utopie.
| |
Benard samenspel
De overgang van de jaren zestig naar de jaren zeventig heeft menige terugblik op het afgelopen decennium uitgelokt. In dit boekje ben ik verder teruggegaan: naar de tijd van de beide wereldoorlogen, naar de crisis van de jaren dertig en naar het begin van de koude oorlog. Omdat ik probeerde hierbij geschiedbeleving van mijzelf en anderen te laten meespreken, viel de nadruk op pogingen tot plaatsbepaling binnen het historisch gebeuren. Zo gaf ik een overzicht van enkele cultuurdiagnoses van Huizinga en Jaspers, Mannheim en Freud (voor de tijd omstreeks 1935). Voor de eerste jaren na 1945 wees ik op het existentialisme van Camus en op het imponerende panorama dat Toynbee voor ons ontrolde. Daarna maakte de ‘kritische filosofie’ van Marcuse indruk en begon het demonstratief protest waarvan de betekenis overschat en onderschat wordt. Hiertegenover plaatste ik mogelijkheden van ‘l'affirmation créatrice’. Maar niet zonder vraagtekens.
| |
| |
Zoals men de vraag kan stellen wie in de geest van Marcuse de ‘grote weigering’ zullen uitspreken om op grond daarvan tot revolutionaire actie over te gaan (waarvoor ik de kansen niet hoog aansla), hebben voorstanders van directe actie het recht de vraag te stellen wie in een politiek van een voorlopig ‘ja’, in het eerste gelid zullen staan.
Ook hierover valt niets met zekerheid te zeggen. Men mag echter niet vergeten, dat in de bestaande organisaties intellect en leidinggevende kracht in ruime mate vertegenwoordigd zijn, ongecoördineerd dikwijls en gevangen in het functionele denken dat in de meeste organisatievormen overheerst, maar zeker niet zonder begrip voor de noodzaak om van tradities af te wijken. Er wordt in stilte (met figuren als Tinbergen en Mansholt aan de spits) al heel wat voorbereidend werk gedaan voor de oplossing van een aantal nationale en internationale vraagstukken. In stilte... want het behoort juist tot de kenmerken van constructief werk dat het geen rumoer kan verdragen. Het valt niet op en blijft daardoor veelal onopgemerkt in een tijd waarin het luide protest, door de massa-media duizendvoudig weerkaatst, boven alles uitklinkt.
Twijfel kan bestaan aan de bereidwilligheid van vakspecialisten om in teamverband mee te werken aan grootscheepse nationale en internationale planning. En dan, zal er een democratisch klankbord te vinden zijn voor maatregelen die weinig tot de fantasie spreken? Op welke steun van de openbare mening mag worden gerekend in een tijd waarin de algemene gezagscrisis ver voortgeschreden is en waarin zich volgens de analyse van Mitscherlich veel latente agressiviteit heeft opgehoopt.
Er zou al veel gewonnen zijn, indien in onze nog overwegend mannelijke maatschappij meer invloed aan de vrouw kon worden toegekend. Dat wil zeggen indien er meer profijt werd getrokken van de mensenkennis en het werkelijkheidsbesef, die door de vrouw als opvoedster of in dienend-zorgen- | |
| |
de functies worden opgedaan. Men moet hierbij niet denken aan de vakkennis die voor het oplossen van technisch-organisatorische problemen nodig is. Eerder aan weloverwogen oordeel en bemiddeling in de gedachtenwisseling die als opinievorming mag worden gezien, de democratische meningsvorming waarvoor reeds een radicale herziening van opvoeding en onderwijs werd bepleit en die ook een dialoog tussen jong en oud zou moeten steunen. Voegt men hier nog de noodzaak van een ‘affirmation créatrice’ in religieuze zin aan toe, dan blijkt wel dat een werkelijk progressieve politiek slechts een beperkte kans van slagen heeft. Toch misschien een iets ruimere kans dan revolutionaire actie in een daartoe niet geëigende sociale structuur oplevert. Het is geen pessimisme om bij vergelijkende kansrekening tot de conclusie te komen, dat bij de interne zwakte van de westerse cultuurpatronen en onder de druk der genoemde mondiale dreigingen, de verwachtingen niet hoog mogen worden gespannen. Wij hebben geleerd in onzekerheid te leven. Wij zullen nog moeten leren om in een benarde situatie het juiste samenspel te vinden om te trachten de historische beweging in goede banen te leiden. De strijd niet schuwen en toch op samenwerking blijven vertrouwen - een moeilijke opgave voor allen voor wie het oud-Hebreeuwse gezegde geldt: ‘Het is u niet gegeven deze taak te volbrengen, noch u gegund u er aan te onttrekken.’
|
|