Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermdNoord-AmerikaMemorial DayIn het warme voorjaarsweer, dat het groen de diepere tinten van zijn zomerkleur zal gaan geven, staat men gereed voor de optocht naar het kerkhof. Geen stad in de Verenigde Staten waar Memorial Day niet wordt herdacht met de ernst, die deze dag vol ceremonieel kenmerkt. Overal dezelfde bedrijvigheid: formatie van lange stoeten, uniformen en kostuums, vlaggen en vaandels, insignes. Leden van de American Legion, padvinders en vertegenwoordigers van vrouwenorganisaties verkopen klaprozen. Het rood van de papieren bloemen symboliseert de kleur van het bloed der gesneuvelden. Is de klaproos niet de bloem, die op alle begraafplaatsen in Vlaanderen groeit? Men herdenkt de doden, men eert hen, die voor het vaderland vielen. | |
[pagina 148]
| |
Het Legion-muziekkorps speelt, de opmars naar het kerkhof begint. De route leidt door Poolse, Russische en Italiaanse woonwijken. Groepen van iedere kerkelijke gezindte, van iedere afkomst of welstandsklasse, lopen in de gelederen mee. Op Elm Hill Cemetery vindt een algemene hergroepering plaats; de opstuwing van mensen dreigt enige verwarring te doen ontstaan. Het ritueel voltrekt zich naar gewoonte, aandachtig volgt men de toespraken: een manifestatie van saamhorigheid in de volmaakte orde, die de moeizaam verworven eenheid van deze nog zo jonge samenleving tot uitdrukking brengt. Na het saluut aan de vlag vuurt een peloton van de American Legion een ere-salvo af. Wanneer de parade wordt voortgezet en de stoet het kerkhof verlaat, blaast een trompetter de melodie van de ‘Last Post’. | |
Droom en werkelijkheidEen befaamde socioloog en antropoloog, W. Lloyd Warner, zelf een nauwgezet waarnemer, waarschuwt in een van zijn boeken voor de illusie dat het leren kennen van een volk vooral op rechtstreekse observatie zou kunnen berusten. Interpretatie van de verzamelde gegevens blijft noodzakelijk: een begrijpend zich inleven in de tegenstrijdigheid van verschijnselen vol geheimen. Daarbij blijkt, in het schemerduister van het slechts gedeeltelijk waarneembare, de droom soms een betrouwbare gids. ‘De zin van het leven van een mens’, aldus Lloyd WarnerGa naar voetnoot1, ‘moet mede zijn dromen voor morgen omvatten, want deze geven in het heden richting aan zijn dagelijks gedrag.’ De uit de nationale smeltkroes voortgekomen Amerikaan-in-wording kent een sterk, dikwijls onbewust, verlangen zijn jong amerikanisme in demonstraties van saamhorigheid te beleven. Hierin spreken onder anderen gevoelens van dankbaarheid mee. Wie door een donkere tunnel van armoede of onderdrukking in een of ander Europees geboorteland is heengegaan en aan de overzijde van de Oceaan het licht heeft zien gloren van vrijheid en welvaart, komt er gemakkelijk toe de Nieuwe Wereld te idealiseren. Maar wat is de Nieuwe Wereld? Abstracties krijgen eerst in symboolvorm enige realiteit. Voor de immigrant had het vrijheidsideaal de dubbele bekoring politiek- | |
[pagina 149]
| |
democratische beginselen te verenigen met vrijheid van handelen in sociaal-economische zin. In Europa werd wel gezegd, dat iedere soldaat de maarschalksstaf in zijn ransel heeft, maar in de praktijk werd deze al te militaire beeldspraak zelden verwezenlijkt. In de Verenigde Staten daarentegen was snelle stijging op de maatschappelijke ladder aan de orde van de dag. Als personificatie van deze stijgkracht gold Lincoln. Lincoln als symbool verenigde zelfs twee idealen in zich: de overgave aan de publieke zaak en het individualisme, dat het baanbrekend talent nodig heeft om zijn persoonlijkheid volledig tot ontplooiing te kunnen brengen. Memorial Day en de Lincoln-verering zijn nauw verbonden. Bracht Lincoln, toonbeeld van Amerikaanse energie, ten slotte niet zijn leven ten offer tot heil van de natie, die op pijlers van vrijheid en rechtvaardigheid moest berusten? Memorial Day is de min of meer religieuze bezinning op de waarde van het offer, dat niet zinloos kan zijn zolang het Amerikaanse staatsburgerschap een verleden eert, waarin alles besloten ligt wat ook voor de toekomst beslissend zal zijn. Het Lincoln-symbool maakt de droom van het succes zichtbaar: van het houthakkerskamp naar een veel geld inbrengende advocatuur, van de ‘log cabin’ naar het Witte Huis in Washington. Het sprookje van het door energie bereikbare, waarvan de latere variant ‘van krantenjongen tot miljonair’ reeds een voorloper had in een veel vroeger epos van de ‘self-made man’, de autobiografie van Benjamin Franklin, die eerst in de tweede helft van de negentiende eeuw een echt volksboek werd. | |
Wankelende symbolenDe constatering dat de negentiende eeuw - die zich overigens tot in de Eerste Wereldoorlog voortzette - ten einde is, doelt niet uitsluitend op de veranderde uiterlijke aspecten van de Amerikaanse samenleving. Men zegt, dat de ‘geest’ veranderd is, hetgeen niet anders kan betekenen dan een kentering in traditionele idealen - en dus ook in gangbare symboolvormen. Voor vele jongeren geeft het verlangen naar een carrière of naar een hoog inkomen niet meer de doorslag. Vragen omtrent gebruik en misbruik van politieke macht werpen een schaduw over de eertijds zo onbevangen vaderlandsliefde. De jaren van Roosevelt's New Deal hebben | |
[pagina 150]
| |
bewezen, dat de vrijheidsgedachte ook nog een andere interpretatie dan de traditionele toelaat. Dit alles geeft gevoelens van onzekerheid en onbehagen, vooral onder de ouderen, die in de 19de-eeuwse gedachtenwereld bleven leven. Men ziet in de veranderde stemming een bedreiging van de ‘American way of life’, van de enige en ware Amerikaanse levensstijl. Velen bleven blind voor het feit, dat talrijke structuurveranderingen de Verenigde Staten van binnen-uit herschiepen: de vulling van de grote ruimte, de opkomst van een stedencultuur, het verval van de vrije markteconomie, de monopolieposities van trusts en vakverenigingen, de verminderde immigratie, de emancipatie van de negerbevolking, de algemene consumptiestimulering. De opsomming is lang; ze zou nog met andere verschijnselen aangevuld kunnen worden. Was het verwonderlijk, dat het onder deze omstandigheden steeds moeilijker werd van de Amerikaanse levensstijl te blijven spreken? Dus toch de ‘geest’ als ideologie, afgeleid uit daaraan voorafgaande wijzigingen van de produktieverhoudingen? Zo eenvoudig ligt het causaal verband niet. De vorming van het nieuwe Amerika zou ondenkbaar geweest zijn zonder geestelijke krachten, die zich reeds in de vorige eeuw deden gelden, meespelend in historische processen, waarin alle feiten oorzaak èn gevolg waren. Wil men een grenslijn trekken, dan kan naar tijdsorde aan 1890 of 1914 worden gedacht. Sociologisch en psychologisch beschouwd, geeft vooral de generatietegenstelling omstreeks de eeuwwisseling enig inzicht. De ‘revolution in manners and morals’, die zich in de jaren twintig voltrok, uitte zich onder anderen in het wankelen van de symbolen, welke zo lang hadden gegolden. Het ethos van de arbeid verzwakte, de jongeren wendden zich af van de verheerlijking van de pioniersgeest. De Lincoln-figuur kwam voor hen ver af te staan van het leven van alledag. De heldenverering ging voortaan andere wegen. Sporthelden en filmsterren traden op de voorgrond. Uitzonderlijke prestaties werden meer aan een speling van het lot dan aan inspanning toegeschreven: ‘gambling’, het leven als kansspel. Plotseling beroemd worden, onverwacht een fortuin in de schoot geworpen krijgen. De loterij als tegenwicht van gekanaliseerde welstand. Assepoester, Cinderella, als symbool van de wisselvalligheden van het lot. Maar toch ook, in het bijzonder na de ervaringen van de grote economische crisis, een verlangen naar zekerheid en geborgenheid. | |
[pagina 151]
| |
Bovenal echter een zich wijzigende interpretatie van het begrip vaderlandsliefde. Waar de ouderen bleven volharden in hun oriëntering naar de symbolen, die zij als specifiek Amerikaans beschouwden, neigden de jongeren tot kritiek en twijfel. Verdienden zij echter het verwijt van stuurloosheid, dat zo dikwijls werd geuit? Eén van de interessantste studies aan deze vraag gewijd, is het in 1950 verschenen boek van David Riesman, The lonely Crowd. Het draagt de ondertitel ‘A study in the changing American character’ en daarmee is werkelijk niet te veel gezegd. Riesman's werk baarde veel opzien; het bereikte ten slotte in een zak-editie de tienduizenden lezers, die door discussies in dagbladen en tijdschriften reeds attent waren gemaakt op de verdiensten van deze sociaal-psychologische beschouwing. Ieder kon voor zichzelf nagaan of de auteur binnen de grenzen van de werkelijkheid was gebleven. In de eerste aanloop van de westerse cultuur, aldus Riesman, droeg de persoonlijkheidsstructuur het stempel van religieuze gebondenheid in groepsverband, dat tegelijkertijd traditionele geloofsgemeenschap in stand hield. Later, onder de invloed van Renaissance en Hervorming, gedurende de ontplooiing van het economisch individualisme ten tijde van het opkomende vroege kapitalisme, gingen vroegere bindingen verloren. De persoonlijkheid werd daardoor eerder versterkt dan verzwakt. De Amerikaanse pioniersmentaliteit vormt er een lichtend voorbeeld van. ‘Innerdirected’ als de individualistische persoonlijkheid was, behield ze in de spanning tussen het ‘ik’-gevoel en bestaande normen een innerlijke verbondenheid met zedelijke doeleinden en met een levensplan, die te zamen de persoonlijkheid een kompas verschaften, dat het handelen richting gaf. Men behoeft slechts levensbeschrijvingen van Franklin en Lincoln te lezen om te weten waarheen het kompas wees. De symboliek van hun leven schraagde het systeem van waarden, dat jonge Amerikanen ingeprent kregen en dat ook kon worden duidelijk gemaakt aan de immigrantenkinderen voor wie het Amerikaanse volksonderwijs bedoeld was als een inleiding tot de samenlevingsvormen waarin zij tot volwassenen zouden rijpen. Wat zich in de kentering, die zich in de loop van de jaren twintig openbaarde, als een generatieconflict aandiende, bleek diepe gronden te hebben. Riesman's boek licht slechts een tip van de sluier op; juist voldoende | |
[pagina 152]
| |
echter om ons enig inzicht te geven in veranderingen, die nu nog in volle gang zijn. Jonge Amerikanen zijn volgens Riesman steeds meer op de buitenwereld afgestemd geraakt. Ze zijn ‘other-directed’, op anderen gericht. De radar in plaats van het kompas. Gevoelens weerkaatsend, voelhorens uitstekend, oriënteert men zich op milieu en medemens. Doen wat anderen doen, handelen naar omstandigheden, aanpassing als centrale deugd. Men behoeft hierbij niet aan de gesmade kuddegeest te denken. Veeleer aan een gevoeligheid voor de buitenwereld en een verlangen naar contact met anderen, een vrijblijvend contact welteverstaan. Men wil ‘popular’ zijn, de eenzaamheid ontvlieden. In de levensstijl van de innerlijk-gerichte persoonlijkheid stond het ethos van de arbeid centraal. Dit betekent niet, dat het op de buitenwereld gerichte type louter consumptieve neigingen heeft. Het kent zijn eigen innerlijke vrijheid en eigen ontwikkelingsmogelijkheden. | |
Amerikaanse jeugdHet generatieprobleem vertoont steeds een drievoudig aspect. Het omvat het naast elkander leven van een oudste generatie, van een middengeneratie en van de jeugd, het opgroeiend geslacht. We zijn in ons denken altijd bij de ontwikkeling ten achter. In Riesman's beschouwingen bijvoorbeeld wordt vooral een verklaring gezocht voor veranderingen, die zich in de tijd tussen de beide wereldoorlogen voltrokken. Nu vraagt de jeugd onze aandacht: de kritisch gestemde schooljeugd en de studenten, die men de ‘geen-onzin-generatie’ noemt. Het zijn de jongeren, die met hun afwijzend ‘no nonsense’ de indruk wekken rijp te zijn voor hun jaren. Ze wensen distantie, ze willen rust. Wat voor nut zou het immers hebben zich op te winden over een wereld, die men slechts te aanvaarden heeft? De tijd van de Eerste Wereldoorlog en van de grote depressie is tot schoolboekkennis vervaagd. De jaren 1940-45 liggen nog slechts flauwtjes in de herinnering. Slechts de onverwachte gebeurtenissen van 1945, de vernietiging van Hiroshima vooral, bieden een uitgangspunt voor het bewust in eigen tijd staan. Maar ‘so what’? Wat dan nog? Vroegere generaties hadden het gevoel de wereld te maken, desnoods te maken en te breken. Ze waren ingesponnen in idealen, die het handelen | |
[pagina 153]
| |
spankracht verleenden en de blik op verre toekomst richtten. Tegenwoordig voelt men zich teruggeworpen op het beperkte heden: beperkt in zijn mogelijkheden, onbeperkt in zijn kans op dwalingen. Voor de ouderen betekende dit een terugtocht naar een onzekerheid waarin moeilijk kan worden berust. Voor de jongeren is de bestaande toestand gegeven. Ze vragen voorlopig niet meer dan te verwerven valt: een aantal genietingen van het leven, het ‘pluk de dag’-motief, niet als levens- of wereldbeschouwing, maar als opgedrongen werkelijkheid tegenover een achtergrond van onzekerheid. Bescheiden vrijheid te midden van dreigend funest oorlogsgevaar en de druk van bureaucratische gezagsuitoefening, die de huidige staatsburger in toom houden. Een goede schoolopleiding telt zwaar, diploma's worden begeerd; carrière en een behoorlijk salaris. Geen weten ter wille van het weten zelf. Liever toegepaste wetenschap. De universitaire top is zwaarder geworden, het geestelijk leven lichter van toon. Een gedeelte slechts van de intellectuele voorhoede toont belangstelling voor wijsgerige vragen. Voor sommigen is het een modebezigheid om zich in de existentie-filosofie te verdiepen. Algemeen daarentegen blijkt het verlangen naar de zekerheden van het geloof, liefst zonder diepgaande religieuze bezinning. Opvallend is het ontbreken van een pioniersgroep. Men zegt dat de oudere generaties de jeugd mogelijkheden van opstandigheid ontnomen hebben. Eertijds, in de jaren twintig, streden de jongeren voor hun emancipatie. Ze eisten vrijheid van handelen, zoals ze in de jaren dertig van hun sociaal radicalisme wensten te getuigen, desnoods in toenadering tot het communisme. Ze hadden woordvoerders, die in de Partisan Review of andere tijdschriften hun onafhankelijkheid van de daken riepen. Van zulke voormannen hoort men nu zelden. Er bestaan geen tijdschriften meer, die opheldering geven over het geestelijk klimaat waarin de jonge generatie leeft. Anders dan de Britse jeugd, die een aantal ‘boze jonge mannen’ voortbracht, wordt de Amerikaanse jeugd gekenmerkt door een buitensporig groot aantal ‘un-angry young men’. Hiermee is niet gezegd, dat het aan literaire talenten ontbreekt. Er wordt veel en goed geschreven, dikwijls na een degelijke opleiding voor het schrijversberoep. Maar het bestaan van een overvloedige, kwalitatief hoogstaande literaire produktie betekent niet, dat men veel te zeggen heeft. Niemand die er aan denkt oudere schrijvers als Hemingway en Faulkner van hun voetstuk te stoten. Ze worden - met Ezra Pound en anderen - | |
[pagina 154]
| |
geëerd als vertegenwoordigers van een Amerika, dat eigenlijk niet meer bestaat. Er wordt, in de wrange toon van veel moderne literatuur, ook dikwijls geprotesteerd tegen een Amerika, zoals men het slechts in verbeelding voor zich ziet. Het lijkt er soms op alsof men louter uit protestgevoelens leest. Meer rust geeft de muziek. Er wordt waarschijnlijk met ontvankelijker gemoed geluisterd dan gelezen. Geluisterd, met overgave en deskundigheid. Onder de miljoenen ‘hi-fi’-enthousiasten bevinden zich ware kenners; jonge mensen met een gescherpt gehoor voor de subtiliteiten van klassieke en moderne muziek. Het zelf musiceren is door al dit luisteren niet afgenomen. Tegen alle verwachting in, neemt het zelfs nog voortdurend toe. Merkwaardig is ook de belangstelling voor toneelen voordrachtskunst. Ik kan niet gissen wat men uit dit alles zou mogen afleiden. Het begin van een cultureel reveil, waarin verborgen geestelijke krachten een uitweg zoeken? Of is het muzisch element in de Amerikaanse opvoeding en vrijetijdsbesteding weinig meer dan verweer tegenover de vijandelijke buitenwereld? De vrijheidscultus van de 19de-eeuwse democratie heeft het veld moeten ruimen voor een veel individualistischer beleving van het vrijheidsbegrip. Men zoekt het nu in de sfeer van het direct verwerfbare: opleiding tot bruikbare vakkennis, de garantie van een redelijk inkomen, vriendschap en een vroeg huwelijk. Liever één vogel in de hand dan tien in de lucht. Een overbrugging van generatietegenstellingen ligt in de Verenigde Staten in de algemene interesse voor de vorderingen der techniek. De jongeren weten ieder technisch hulpmiddel te waarderen en te gebruiken, zonder er beschouwingen over ‘vooruitgang’ aan te verbinden, die vroegere sterk normatief denkende generaties blijkbaar nodig hadden ter rechtvaardiging van hun inspanning. | |
Mens en techniekIk zit aan het ziekbed van een driejarig jongetje, pogend zijn kleutertaal te verstaan. De woordenvloed schijnt op een soort onafhankelijkheidsverklaring uit te lopen. Moeder heeft werk buitenshuis; grootvader ziet toe op het huishouden, maar hij kan niet zo goed verhalen vertellen als moeder. Geen nood, Bob heeft een kleine grammofoon gekregen met een aantal ‘kiddie-records’, kleine platen van grappige sprookjes vol dieren- | |
[pagina 155]
| |
geluiden. Plaatje voor plaatje wordt afgedraaid: moeder is als vertelster vervangen. De manier waarop het jochie het instrument hanteert, geeft te denken. Een ervaren, bedachtzame omgang met het dure speelgoed. In een naburige kamer is een ouder broertje bezig een radiotoestel te bouwen. Buiten staan twee schooljongens een auto te repareren.
De jonge Amerikaan komt al in zijn prille jeugd met techniek in aanraking. Hij telefoneert eer hij goed en wel kan praten, hij bedient een televisietoestel nog vóór hij de kleuterschool heeft verlaten, hij fotografeert op zijn negende en is een goed chauffeur op zijn zestiende levensjaar. De techniek is in deze sfeer geen toevoegsel, maar een essentieel bestanddeel van de zich vormende persoonlijkheidsstructuur. Kan de door Adler gesignaleerde machtsdrift hierbij in het spel zijn? Zeker is dat technische manipulaties een gevoel van tevredenheid schenken. De vreugde door het object te worden gehoorzaamd, houdt in dit geval bovendien nog een magisch element van verrassing in. Kleurenfotografie of televisie, de langspeelplaat of automatische schakeling in de auto - alles wat de leek aangeboden krijgt, accepteert hij met de vanzelfsprekendheid waarmee de vorst de gehoorzaamheid van zijn onderdanen aanvaardt. Zo is het niet altijd geweest. De oorsprong van de Amerikaanse technische belangstelling moet men zoeken in de pionierstijd, toen ieder op eigen vindingrijkheid was aangewezen. Iedere boerderij, iedere nederzetting had haar werkplaats. Anders dan in Europa vonden tienduizenden boerenzoons als ‘mechanics’, geschoolde arbeiders, hun weg naar de industrie. De traditie van het zelfdoen leeft nu nog voort in de huishoudelijke weerbaarheid van de man. Wie een Amerikaanse man - de intellectueel maakt daarop geen uitzondering - heeft zien schilderen of behangen, of hem bij het aanleggen van een elektrische leiding gadeslaat, verbaast er zich niet over dat de huisvrouw de handigheid van haar huwelijkspartner ook in de keuken weet te benutten. De jongste ‘help-u-zelf’-activiteit steunt op allerlei ‘gadgets’ of hulpmiddelen, die soms de indruk wekken, dat er magie in het spel is. Maar niemand verwondert zich over de sprookjeswereld. Zelfs voor de televisie behoeft geen kamer te worden verduisterd. Er bestaan geen geheimen meer, alles speelt zich af op klaarlichte dag. | |
[pagina 156]
| |
Televisie in het gezin. Een buitenlander bij gastvrije kennissen: ik logeer bij de familie X in een of andere voorstad. Reeds vóór het ontbijt wordt de televisie ingeschakeld. Nieuwsberichten. Men schuift naar één kant van de tafel om beter te kunnen zien. Het vierjarig zoontje eet tot verbazing van zijn moeder in geducht tempo een bord Kellog-flakes leeg. Anders gebeurt dit langzaam en onder veel protest, maar gisterenmiddag heeft Mike in de advertizing gedurende het kinderuurtje een troepje jongens een Indianendans zien uitvoeren. De toelichting volgde. Een suggestieve heer demonstreerde, de naam van het merk vele malen herhalend, een pak flakes. ‘Jongens, als jullie iedere ochtend van deze flakes eet, word je even sterk als de boys, die je zojuist zag dansen.’ Uit hetzelfde reclame-intermezzo heeft de oudste zoon, een achtjarige knaap, de idee-fixe overgehouden, dat hij zo gauw mogelijk een cowboypak à la Hoppalong Cassidy moet veroveren. Hij zal geen gelegenheid laten voorbijgaan om erover te zeuren - tegenwoordig willen alle jongens beslist ruimtevaart-kledij bezitten -. De huisvrouw zet om elf uur niet meer een of andere ‘soap opera’ aan, doch installeert zich om op het televisiescherm een modeshow te volgen. Tegen lunchtijd nieuwsberichten, 's middags een operette en voor het avondeten een kinderuurtje met een esthetisch bijzonder verzorgde uitzending van een marionettenspel. In de avondschemering worden alle stoelen zó geplaatst, dat ieder goed zicht op het scherm heeft. Een film en een toneelstuk. Buurman, die even komt binnenlopen, hoort zich het zwijgen opgelegd. Men drukt hem in een fauteuil, geeft hem een flesje coca-cola plus een bordje popcorn. Tegen tien uur ontdekt men dat de zestienjarige dochter, een aanvallige high school-girl, haar huiswerk nog niet heeft gemaakt. Zij staat erop eerst nog enige tijd te kijken naar een catch-as-catch-can-voorstelling, het walgelijk bedrijf van een door vuile kunstgrepen opgefleurde menging van worstelen en boksen. Vanzelfsprekend krijgt het meiske na een korte woordenwisseling haar zin. Laat in de avond volgt nog een verkiezingsuitzending. De kandidaat voor het gouverneurschap, van alle kanten belicht, laat zich niet onbetuigd om zijn originele visie op de politiek met klem van argumenten en met energieke handgebaren uiteen te zetten. Wikkend en wegend fixeren de toeschouwers in de huiskamer de redenaar. ‘Er is iets in zijn gezicht, dat me niet bevalt’, fluistert de huisvrouw. Haar man bevestigt dit: ‘Het zijn z'n | |
[pagina 157]
| |
ogen’, zegt hij. ‘En de harde trek om de mond’, oppert mijn gastvrouw. Een nieuw tijdperk in de politiek? Zal mensenkennis in het geding komen waar men eertijds op het gedrukte woord vertrouwde en later op het timbre van de radiostem? De heer des huizes, journalist van beroep, moet nog naar zijn bureau voor enige nachtdienst. Ik vraag hem te mogen meerijden. Het is mijn plan down-town nog wat te wandelen en met de laatste bus naar de voorstad terug te keren. In het zakenkwartier is echter weinig te beleven. Ik beland in een winkel- en caféstraat, zo'n trieste buurt waar de verveling van de gevels druipt. In de warme zomeravond staan de caféramen open. Drie, vier kroegen passerend, zie ik overal schermen van de cafételevisie, aangestaard door wat stamgasten aan marmeren tafeltjes. Gieseking speelt de Mondscheinsonate. Bij elk volgend café is hij weer een paar maten verder. In de laatste kroeg speelt een juke-box er met volle kracht doorheen. | |
De toverleerlingDe vanzelfsprekendheid waarmee in de Verenigde Staten de techniek aanvaard wordt, kent één uitzondering: vrees voor sommige uitwassen van de televisierage. De discussie hierover is niet van de lucht en telkens duikt het beeld op van Goethe's toverleerling: de jongeman die de formule had afgeluisterd om een bezem als waterdrager aan het werk te zetten. Bij afwezigheid van zijn leermeester, de tovenaar, kon hij de door hem opgeroepen krachten niet meer bedwingen. De daarvoor nodige formule kende hij niet en dit werd hem noodlottig. ‘Slechts zelden in de geschiedenis’, merkte Huizinga op, ‘komt de Meester thuis.’
Is het nodig een bezweringsformule te vinden tegen misbruik van televisie? De optimisten ontkennen het ten enenmale. Zij geven een positieve waardering van het technisch hulpmiddel en blijven van mening, dat het misbruik van tijdelijke aard zal zijn. Volgens de Amerikaanse opvatting, dat cultuur een totaliteit van kennis, gewoonten en hulpmiddelen is tot oplossing van door de samenleving gestelde problemen, vormt de televisie een bijdrage om het vraagstuk van de communicatie in onze zo onoverzichtelijke maatschappij in nieuwe banen te leiden. | |
[pagina 158]
| |
Zolang de mededelingsdrang zich in woord en symbool binnen de grenzen van de kleine groep uitleefde, verstond men elkander volkomen. Bij de toenemende bevolking echter en haar regionale spreiding, gevolgd door de onoverzichtelijke concentratievormen van de moderne stedencultuur, dreigde de samenhang verloren te gaan. In de westerse wereld werd dit probleem gedeeltelijk opgelost door het technisch procédé van de boekdrukkunst: grondslag voor de verbreiding van het boek èn van de periodieke berichten, die men ‘kranten’ ging noemen. Voor de massacultuur, die in het begin van deze eeuw vormloos dreigde te worden, brachten nieuwe communicatiemiddelen uitkomst: film, radio en televisie. Ze kregen vooral voor de dynamische Amerikaanse cultuur in wording bijzondere betekenis. De gangbare symboolvormen in de cultuuroverdracht door gezin en school, ontvingen voortaan de steun van een intensievere, meer visuele informatie dan de pers alleen kon bieden. Voor het samen leven en samen werken was de versterking van de gemeenschappelijke voorstellingswereld uiterst belangrijk. Meer nog dan de film gaf de televisie wat men zocht. Indien de tekenen niet bedriegen, zal televisie voor het Amerikaanse volk - en binnenkort ook voor andere volken - even belangrijk worden als pers, film en radio te zamen en alle voor- en nadelen van de andere communicatiemiddelen gaan combineren. Vijftig miljoen toestellen, dagelijkse gemiddelden van twee tot vier kijkuren variërend naar sekse en leeftijd, welstand en ontwikkelingsniveau. Een hoge intensiteit van belangstelling. De krant wordt vluchtig doorgebladerd, van head-line tot head-line; de radio geeft ‘achtergrondsmuziek’ en films ziet men slechts nu en dan. Maar de televisie is een steeds aanwezige veeleisende huisgenoot geworden. | |
Drie industriële revolutiesEr is binnen de grenzen van de nieuwste geschiedenis der westerse landen geen cultuurhistorische plaatsbepaling mogelijk zonder inzicht in de ontwikkeling van de techniek. De Verenigde Staten hebben lang in technisch-economische afhankelijkheid van Europa geleefd. Hun techniek kwam eigenlijk eerst in de fase van de derde industriële revolutie volledig tot ontplooiing. De eerste industriële revolutie - de overgang van het handwerk naar | |
[pagina 159]
| |
machinale produktie - was in het laatst van de 18de eeuw en gedurende de eerste helft van de 19de eeuw bovenal een Britse zaak. In de tweede industriële revolutie - de tijd van de explosiemotor, van de elektrische energie als beweegkracht en van de expansie van de chemische industrie - ging in Europa de leiding van Engeland op Duitsland over. Maar toen reeds bleek, dat Amerika een gevaarlijke concurrent van West-Europa zou worden. Wij staan nu aan de vooravond van een derde industriële revolutie, het tijdperk van de electronica, waarin de Verenigde Staten - op de voet gevolgd door Rusland - de toon aangeven. De Amerikanen komt de eer toe, dat zij niet alleen verband hebben gelegd tussen techniek en economische produktiviteit - zoals in Europa geschiedde - maar ook ten volle aandacht toonden voor nieuwe consumptieve mogelijkheden. Zij zagen voor het eerst de betekenis van de arbeider als consument. Ford werd de grote tegenspeler van Marx. In plaats van een ‘Verelendungstheorie’, een streven naar consumptiestimulering. Het was wel hoog gegrepen om in dit offensief tot verhoging van de levensstandaard direct de auto als inzet te kiezen. Ford slaagde erin zijn visioen te verwezenlijken, zoals de volgelingen van Marx in andere delen van de wereld de hoogste troeven uitspeelden met him kaarten van de armoede. Hoewel de Amerikaanse economische expansie tot de langdurige crisis van de jaren dertig leidde, deed deze terugslag weinig afbreuk aan het beginsel waarop het Amerikaanse economische systeem is gegrondvest: maximale vrijheid van de ondernemer, zelfs in het benutten van monopolieposities, mits hij het nuttig effect daarvan bewijst door verhoging van lonen bij dalende goederenprijzen. Op deze manier werden, geheel afwijkend van Europese tradities, de medewerking en de belangstelling van de arbeiders, of zelfs van de vakbeweging, gewonnen. Het begrip produktiviteit werd werkelijk populair. ‘De levensstandaard is de God van dit tijdperk en de produktie zijn profeet’, spotte FreyerGa naar voetnoot1. Het is in Rusland niet anders. Ook de Russische geschiedenis wordt sedert de revolutie van 1917 beheerst door een verlangen naar technische ontplooiing. De opvoering van het levenspeil der grote massa kon nog niet worden verwezenlijkt gedurende de verwarring na de val van het tsaren- | |
[pagina 160]
| |
rijk. Vervolgens meende de sovjetregering meer kanonnen dan boter nodig te hebben. Zo is het tot de huidige dag gebleven. Toch wordt men in Rusland niet moe te verkondigen, dat verhoging van de levensstandaard hoofddoel blijft van het economisch beleid. Verschillend zijn slechts de wegen, die Rusland en de Verenigde Staten volgen om de welvaart te vermeerderen. De Russische regering meent het juiste stelsel te hebben gevonden om elke verhoging van de produktiviteit rechtstreeks aan de consumptie ten goede te doen komen. ‘Rechtstreeks’ betekent daarbij, dat gewerkt wordt volgens de organisatorische principes der planeconomie. De Amerikaanse bedrijfsorganisatie loopt over andere schijven. Ze steunt op marktanalyse en winstpremies voor iedere ondernemersactiviteit, die het algemeen welzijn verhoogt. De Russen zweren nog steeds bij hun marxistische crisistheorie, die verwachten doet dat de Verenigde Staten aan economische inzinkingen te gronde zullen gaan. De Amerikanen daarentegen blijven optimistisch. Wel zal bij verdere doorvoering van arbeidsparende methoden, in het bijzonder van de ‘automation’, hier en daar werkloosheid ontstaan, maar dan toch slechts in tijdelijke vormen. Degenen, die in het industriële produktieproces overbodig worden, kunnen werk vinden in de sector van de ‘diensten’, die zich bij het hoge loonniveau en de ruime mogelijkheden van vrijetijdsbesteding nog steeds uitbreidt.
Is het verschil tussen de beide stelsels zo groot als ingeburgerde ideologieën ons willen doen geloven? Iedere technocratische oriëntering houdt, ongeacht de organisatorische beginselen, die ze als de meest doelmatige beschouwt, gevaren in welke buiten de gezichtskring van de materialistische levens- en wereldbeschouwing vallen. Verdedigen de Verenigde Staten tegenover Rusland een eigen cultuur of slechts een technisch-economisch systeem? Het gevaar van een krampachtige afweerhouding zonder diepere motivering is niet denkbeeldig. Scherp en duidelijk bracht een Amerikaanse schrijver, Russell W. Davenport, dit tot uitdrukking in de woorden: ‘De westelijke wereld is dikwijls niet in staat het dialectisch materialisme op effectieve manier tegemoet te treden, omdat haar eigen denken reeds doortrokken is van menig uitgangspunt van het dialectisch materialis- | |
[pagina 161]
| |
me’Ga naar voetnoot1. De auteur voegt er een citaat uit een artikel van Mauriac aan toe: ‘Niet wat de Verenigde Staten en de Sovjetunie verdeeld houdt, jaagt ons angst aan, maar datgene wat zij met elkander gemeen hebben. Die twee technocratieën, die zichzelf als elkanders tegenvoeters beschouwen, drijven de mensheid in dezelfde richting.’ | |
ArbeidsverhoudingenMen zou de opvatting kunnen verdedigen, dat zelfs de zorg voor goede arbeidsverhoudingen, het streven naar goede ‘human relations in industry’ uit het streven naar maximale produktiviteit is ontstaan. Na veel strijd kwamen ondernemers en arbeiders geleidelijk tot het inzicht, dat samenwerking voor beide partijen lonend ken zijn. Dit bleek een voor ieder aanvaardbare methode om de factor ‘arbeid’, die zo lang abstract-economisch was bezien, beter tot haar recht te doen komen. Hoewel deze zakelijke opvatting - al wordt zij zelden uitgesproken - veel voorkomt, geeft ze een te schematische voorstelling van zaken. Het leven is niet in dergelijke formules te vangen. In de eerste plaats kan worden vastgesteld, dat er ook in het bedrijfsleven een diepgevoelde behoefte aan menselijk contact bestaat. Overal waar men arbeiders in het gareel brengt van grote organisatieschema's, ontstaan in spontane groepsvorming menselijke relaties. Nadat men de kracht van deze ‘informele organisaties’ had leren kennen, is men er in het bedrijfsleven rekening mee gaan houden. Maar doet dit iets af aan de eigen betekenis van de kleine groep waarin iedere functie in het arbeidsproces minder zwaar weegt dan de collegialiteit in menselijke zin? Slechts zelden volhardt de ondernemer-bedrijfsleider, de manager, bij zijn streven naar verbetering van de arbeidsverhoudingen in een louter technisch-zakelijke methodiek van mensenbehandeling. Ook van zijn kant gaat het contact met vertegenwoordigers van het personeel veelal over in een contact van mens tot mens. Wie op het terrein van de arbeidsverhoudingen werkelijk invloed wil uitoefenen, ervaart hoe weinig alle kunstgrepen uitrichten wanneer het hart niet meespeelt. En waar dit het geval is, ontstaat in de leiding steeds iets van een oprechte belangstelling voor het wel en wee van de werknemers. Een belang- | |
[pagina 162]
| |
stelling, die het economisch motief kan doorkruisen. De man, die een stel renpaarden exploiteert in de hoop dat de wedstrijdprijzen de onderhoudskosten zullen overtreffen, kan zó van zijn paarden gaan houden, dat hij na verloop van tijd niet meer in maximale winst is geïnteresseerd. | |
VolkskapitalismeEen dikke man met bolle wangen en een onsympathiek gezicht, een grote sigaar in het hoofd - wie kent de anonieme schurk niet, waarop vele generaties van socialistische karikatuurtekenaars hun fantasie uitleefden? De grote dure sigaar vooral moest het in luxe zwelgen van de bevoorrechten der aarde aanduiden. Tegenwoordig roken de directeur van het concern en de jongste bediende sigaretten van gelijke kwaliteit. Zij grijpen naar hun pakje Camel, Morris of Lucky Strike, zoals de vrouw van de manager en het kantoormeisje in hetzelfde warenhuis hun nylonkousen kopen. De ‘kapitalist’ telt nog slechts mee voor zover hij organisatorische functies vervult, die voor het volk aanvaardbaar zijn. In de verschuiving van het eigendomsdenken naar het inkomensdenken is de betekenis van het vermogen vervaagd tegenover het veelzeggend inkomen, dat als een graadmeter voor prestaties wordt beschouwd. Iedere onderneming hecht waarde aan haar ‘public relations’; in de toppen van het bedrijfsleven toont men zich gevoelig voor de openbare mening. Het winstcijfer staat niet meer los van de dienende functie der onderneming, haar bijdrage tot de volkswelvaart. Er ligt een heel stuk sociale filosofie besloten in de advertentie-bladzijden van ieder geïllustreerd tijdschrift. In een eigenaardige wisselwerking ziet men hier de voorstelling, die adverteerders hun lezers willen opdringen en tegelijkertijd het beeld, dat de lezer graag voor ogen krijgt: de sociale psychologie van de beïnvloeding naast de uitbeelding van geheime verlangens. Een panorama van bereikbare wensen, ziedaar de kern van het volkskapitalisme. Om dit volkskapitalisme te bestrijden, moeten de volksdemocratieën achter het ijzeren gordijn teruggrijpen op het hele arsenaal van versleten leuzen waarmee men thans nog schrijft over vrijwel verdwenen tegenstellingen. Nòg laat men de dikke kapitalist met zijn grote sigaar optreden, nòg gelooft men in de karikatuur uit vergeelde tijdschriften. | |
[pagina 163]
| |
Als in Amerika een onderneming hoge winsten maakt na prijsverlaging van het afgeleverde produkt en verhoging van lonen, zien de mannen van de volksdemocratie hierin grove uitbuiting. Wanneer in een volksdemocratie bij gelijkblijvende prijzen en constante lonen geen winst wordt gemaakt of de winst geheel voor verdere investering wordt gebruikt, beschouwen de Amerikanen dit van hun kant als een schending van het publiek belang. | |
De keerzijde van de medailleIk noemde het volkskapitalisme een panorama van bereikbare wensen. Maar is het daarmee voldoende gekenschetst? De hartstocht tot opvoering van de produktiviteit heeft in de Verenigde Staten geleid tot een niet minder vastberaden streven naar verruiming van afzetmogelijkheden. Daarbij is het nut van reclame gebleken. De verhoogde omzet versnelde de ‘democratisering van de luxe’, die als een der kenmerken van de Amerikaanse volkswelvaart wordt geprezen. Intussen is de rooskleurige stemming wel wat geluwd. Koning klant voelt zich in het defensief gedrongen sedert hij attent is gemaakt op duistere praktijken, die zijn vrijheid bedreigen. De psychologie van de reclame is op weg naar een psychiatrie van de cliënt. Men zegt, dat bij de modernste vormen van ‘advertizing’ addertjes onder het gras schuilen, waarvan men het bestaan niet had vermoed. ‘Verborgen verleiders’ beschikken thans over een arsenaal van hulpmiddelen om kopers aan him leiband te krijgen. Voorgelicht door een staf van wetenschappelijke medewerkers kunnen zij iedere verwachte tegenstand peilen. De motieven-analyse staat voor niets. Verborgen standsgevoelens, verdrongen seksuele neigingen, ijdelheid en angst, alle menselijke zwakheden die in kooplust meespelen, blijken exploitabel te zijn om de consument gedwee te maken. Men experimenteert met kleuren, met geraffineerde verpakkingen. In een land waar per jaar ongeveer tien miljard dollar aan reclame wordt besteed, wordt zo min mogelijk aan het toeval overgelaten. Het is goed om te weten waarop de voorliefde voor een sigarettenmerk berust, waarom de een een Ford en de ander een Studebaker koopt. Bij het roken speelt het onbewuste verlangen mee mannelijke kracht te demonstreren of - bij vrouwen - onafhankelijkheid aan de dag te leggen. De supermarket of | |
[pagina 164]
| |
zelfbedieningswinkel ontneemt de onbeheerst kopende of volkomen ondeskundige klant het gevoel zich te schamen, zoals hij dikwijls deed waar hij in kleinere zaken de ogen van het personeel op zich gericht wist. Met verborgen camera's werden winkelende dames gefilmd om uit het wisselende knipperen van de oogleden de graad van emotionele geïnteresseerdheid of uit een starre blik zelfs een toestand van trance te kunnen afleiden. Een groot gedeelte van de televisiereclame is erop gericht begeerte van kinderen te wekken. En wie de macht van het kind in het Amerikaanse cultuurpatroon kent, weet wat het zeggen wil als kinderen in hun wensen volharden. Waar begeerten wakker geroepen en onbewuste krachten aangeboord zijn om overwegingen van financieel beleid te breken, helpt het afbetalingsstelsel over de laatste aarzeling heen. Het vormt het sluitstuk van de consumptiestimulering, waarin koning klant na enig tegenspartelen de kracht van zijn belagers moet erkennen. Men troost hem met de verzekering, dat alles voor zijn bestwil gebeurt, dat alles om zijn welvaart gaat. | |
Niet op bestellingVolgens een krantebericht - New York Times 14-12-'57 - zou een student van Columbia College zijn universiteit in rechte hebben aangesproken wegens het wekken van misleidende verwachtingen. Aanklager Jacobson was namelijk van mening, dat het programma voor de studie in de filosofie voorspiegelingen deed, die men niet waar kon maken. Hij eiste een schadevergoeding van 7000$ als compensatie voor zijn teleurstelling. Er was hem wijsheid beloofd - drie jaren had men hem in deze waan gelaten - maar men had niets meer dan wat oppervlakkige kennis kunnen bieden. Het verweer van Columbia Universiteit luidde, dat wijsheid niet kan worden onderwezen. Het is mij niet bekend of de eiser zijn vordering toegewezen zag. Dat doet ook eigenlijk weinig ter zake. Het feit van de teleurstelling blijft en het is waarlijk niet de teleurstelling van de student Jacobson alleen. De Amerikaanse universiteiten zijn jong, goed georganiseerd, rijk en didactisch voortreffelijk toegerust voor hun taak. Bij voortgezette specialisering en toevoeging van nieuwe afdelingen groeiden zij tot centra van | |
[pagina 165]
| |
wetenschappelijk onderzoek en van opleiding tot de meest gevarieerde beroepen. In wervingsacties om zoveel mogelijk studenten te trekken, valt de nadruk op alles wat de universiteit meer kan geven dan normale training. Het Amerikaanse hoger onderwijs maakt er aanspraak op een cultuurdienende taak te vervullen. Het doet dit onder anderen door de kunstzinnige vorming van een groot aantal studenten aan te moedigen: muziek, experimenteel toneel. Talent is er genoeg. En aan goede wil ontbreekt het zelden. Slechts wijsheid kan niet op bestelling worden geleverd. Ze past in geen enkel program, ze is uit geen leerboek op te diepen. Maar ze blijft het zoeken waard. Niet bij brood alleen... dit te weten is reeds een begin van wijsheid, een eerste vermoeden van de wijsheid, die in het geloof uitmondt. | |
Geloof naar vorm en inhoudHoe men de statistieken wendt of keert, het staat onomstotelijk vast, dat in de westerse cultuurkring de Verenigde Staten het enige gebied vormen, dat vrij bleef van het alom waargenomen proces der ontkerkelijking. Het percentage van de kerkelijk gebondenen nam er in de laatste halve eeuw, vooral in de laatste tientallen jaren, geleidelijk toe. De naar kerkelijke binding verlangenden waren niet altijd trouwe kerkgangers, doch aan hun openheid voor het geloof valt niet te twijfelen. Zelfs bij uitgesproken dogmatische onverschilligheid scheen men het op prijs te stellen tot een kerkgenootschap te behoren. De Europeaan, die de Amerikaanse cultuur graag van het etiket ‘materialisme’ wil voorzien, heeft zijn verklaring bij de hand. De kerk is in de Verenigde Staten ‘institution’ geworden, een door zede en gewoonte aanvaarde vereniging, waarvan men lid behoort te wezen. Een kwestie van welstand en goede vormen dus, een burgerlijke norm waaraan men zich niet kan onttrekken. Men wijst dan op het gezelligheidskarakter van menige bijeenkomst na kerktijd, op de geringe religieuze bewogenheid van vele godsdienstoefeningen, enzovoorts. Hoe valt dit alles echter te rijmen met de gebleken behoefte aan religieuze zekerheid? De rooms-katholieke kerk telt nu in de Verenigde Staten zesendertig miljoen aanhangers. De protestantse orthodoxie is er op zoek naar een steviger theologische fundering dan met 19de-eeuwse | |
[pagina 166]
| |
vrijzinnigheid verenigbaar is. Godsdienstige lectuur vindt gretig aftrek. Het mag dan waar zijn, dat het geloof van de meerderheid der getrouwen weinig diepgang heeft, vergeleken met Europa kan in zekere zin van een kerkelijk reveil worden gesproken. Ik schreef reeds over het wankelen van traditioneel-Amerikaanse symbolen en over de noodzaak het vacuüm te vullen. Al valt het moeilijk te bewijzen, er zijn tekenen die erop duiden, dat de toekomstige symboolvorming meer dan tot dusver een religieus karakter zal dragen. Het geloof in Amerika wijkt in menig opzicht af van de Europese orthodoxie. Het is humanistischer van allure, zeer verdraagzaam en open voor sociaal-culturele overwegingen op grondslag van een praktische ethiek. Indien men onderscheid wil maken tussen een principieel-dogmatische gezindheidsethiek en een verantwoordelijkheidsethiek, die de verantwoordelijkheid voor de medemens niet aan beginselen wil opofferen, mag worden gezegd, dat de ontwikkeling van het geloofsleven zich snel in laatstgenoemde zin voltrekt. Een wending in de geschiedenis van het christendom? Voor de samenwerking met de jonge kerken in andere werelddelen is de gang van zaken van evenveel betekenis als voor een meer tolerante houding ten opzichte van het hindoeïsme, het boeddhisme en andere oosterse godsdiensten. In rooms-katholieke kring hoort men wel eens zeggen, dat de Paus zich bij een verder veldwinnen van het communisme in Europa maar in de Verenigde Staten zou moeten vestigen. Is de wens hier de vader van de gedachte? Intussen leven de meeste kerken in Amerika in de ban van een telkens oplevende sektegeest, die zich soms in absurde vormen uit. Voor menige Europeaan een argument temeer voor zijn wantrouwen jegens het geloofsleven in een volk, dat hij graag een materialistische gezindheid, met enkele uitschieters naar een fanatieke naïviteit, wil toeschrijven.
Het is ongetwijfeld waar, dat de excessen van het sektarisme voor de Europese bezoeker van dit land moeilijk verteerbaar zijn. Ik heb echter gedurende de 12.000 kilometers die ik in Greyhoundbussen aflegde, in gesprekken met medereizigers en in het bijwonen van godsdienstoefeningen van allerlei aard, wel geleerd mijn oordeel te matigen. Zo herinner ik mij, dat ik, een nacht doorreizend, tegen zonsopgang in een plaatsje in Texas een ongeveer twintigjarig meisje zag instappen. | |
[pagina 167]
| |
Zonder een woord te zeggen, ging ze naast me zitten en begon ze in een zakbijbeltje te lezen. Ik plaatste een opmerking over haar ijver; we raakten in gesprek. Het meisje bleek een zendelinge te zijn van een van de sekten, die in Texas zo welig tieren: in dit geval the Church of God. Ze had een fijnbesneden gezicht met opvallend edele trekken. Nu en dan, tijdens onze discussie, keek ze me onderzoekend aan, met iets vragends-ontroerends in haar blik. Toen ze na een geanimeerde gedachtenwisseling enige uren later in een volgend stadje uitstapte, overhandigde ze mij een klein document om mij haar goede gezindheid te doen blijken: een papiertje, dat nu nog bij mijn reisherinneringen ligt. Het was een cheque-formulier van The Bank of Eternal Life. Deze Bank van het Eeuwige Leven - ‘resources unlimited’ - zou uitbetalen per order van ‘whosoever believeth’ de somma van ‘het eeuwige leven’. De handtekening van Jezus Christus zelf was er borg voor. Met een wat koel bedankje stak ik deze ‘cheque’ glimlachend in mijn binnenzak. Nog eer de zon in het zenit stond, was ik evenwel tot de conclusie gekomen, dat mijn ietwat laatdunkende gevoelens misplaatst waren. Het had mij uit ieder woord van de jonge vrouw duidelijk kunnen zijn hoe sterk zij in haar geloof leefde. Dat zij ten slotte een voor mij belachelijke vorm koos om mij haar geloofswensen over te dragen ontsloeg me niet van de overweging, dat ik in ieder opzicht haar mindere kon zijn. | |
Little RockEr bestaat weinig verschil van mening over de betekenis van foto's als historisch documentatiemateriaal. Bij alle waardering echter van de fotografie als hulpmiddel voor onze kennis van het verleden, wordt wel eens vergeten hoe sommige foto's een gehele situatie zó kemachtig kunnen samenvatten, dat iedere tekst in boek of krant de indruk wekt een enigermate overbodige aanvulling te zijn. Zo'n foto is de afbeelding van het negermeisje Dorothy Counts uit Little RockGa naar voetnoot1. Na de woelingen van eind september 1957, waarbij het verzet van de bevolking met militair geweld werd gebroken, konden negerkinderen, toegelaten tot Central High School in Arkansas' hoofdstad, van hun recht | |
[pagina 168]
| |
gebruik maken een voordien geheel blanke school te bezoeken. Dit beschermde hen echter niet voor de spot en de hoon van hun medeleerlingen. Wij zien Dorothy Counts dan ook omringd door een schare belagers. Haar houding is fier en waardig. In gespannen zelfbeheersing kijkt ze strak voor zich uit, met volslagen minachting voor de opgeschoten jongens, die haar aandacht proberen te trekken. De gezichten van de blanke jongelui, hun gebaren ook, werden door de fotolens vereeuwigd. Zelden werd de essentie van wanbegrip en de tragiek van tot in de grond bedorven menselijke relaties zó scherp belicht als door deze persfoto. De journalist die haar maakte, Douglas Martin, vertelde achteraf slechts zijn routinewerk te hebben verricht: enig ‘nieuws’ te verzamelen voor een plaatselijk blad. Wat voor de eendagsvlieg van een kranteneditie was bedoeld, bleek meer dan ‘nieuws’ te bevatten: een verwijzing naar oeroude ervaring. Wie de veelbesproken, later op een tentoonstelling van persfoto's bekroonde foto als ‘document humain’ weet te hanteren, heeft een sleutel in handen tot een der benauwendste vraagstukken van deze tijd: de problematiek der rassentegenstellingen.
Men kan begrip tonen voor de kracht van plaatselijke tradities, voor de zin van sociale scheidslijnen, waarvan de ‘colour line’ één uit vele is. Maar niets rechtvaardigt het soort demonstraties zoals een gedeelte van Arkansas' burgerij te zien gaf in haar protest tegen een reeks beslissingen van het Amerikaanse Hooggerechtshof. De troebelen te Little Rock, verscherpt door beleidsfouten van gouverneur Orval Faubus, werden door de centrale regering krachtig onderdrukt. Meer dan honderd miljoen televisiekijkers zagen de regeringstroepen aan het werk. De meningen waren verdeeld, al was het wel duidelijk dat de grote meerderheid van het Amerikaanse volk de door president Eisenhower getroffen maatregelen billijkte. Desondanks bleef het Zuiden zich beroepen op oude burgerrechten, op het zelfbeschikkingsrecht van de blanke bevolking, die rassenscheiding in haar cultuurpatroon had opgenomen en daarvan op principiële gronden geen afstand wilde doen. In een televisierede kon men gouverneur Faubus zien en beluisteren, fel in de verdediging van zijn standpunt. Hij ontkende, dat de president het recht bezat militair ingrijpen te bevelen. ‘In de naam van God, die wij allen vereren, in naam van de vrijheid, die ons zo dierbaar is en waarop wij allen vertrouwen, wat gebeurt er in Amerika?’ Een gedenkwaardige | |
[pagina 169]
| |
vraag, bijna even onthullend als de zojuist beschreven foto. Het aanroepen van Gods naam en, in één adem, een betuiging van vrijheidszin - wie kent de combinatie niet waar het gaat om de verdediging van groepsprivileges in het kader van een geborneerd provincialisme? Ze kenmerken veel menselijk falen in talloze historische situaties. Een verschil tussen het verleden en het heden is echter, dat men hier en daar langzamerhand begint in te zien waarom ieder provincialisme vol grote woorden een zonderling anachronisme dreigt te worden in de éénwording van de wereld. Faubus en zijn vrienden waren blind voor het feit, dat de gebeurtenissen te Little Rock niet alleen leidden tot de vraag ‘wat gebeurt er in Amerika?’, maar ook tot de vraag ‘wat gebeurt er in de wereld?’. Volkomen terecht wees het Amerikaanse weekblad Time er dan ook op, dat Little Rock reeds een symbool was geworden: een symbool, dat Moskou, New Delhi en andere centra van wereldpolitiek in beroering houdt.
Intussen heeft de vraag ‘wat gebeurt er in Amerika?’ haar actualiteit behouden. Telkens weer bespeurt men hoe een te statische visie op de Verenigde Staten ons inzicht in zich voltrekkende veranderingen in de weg staat. Van jaar tot jaar kan men vorderingen waarnemen op de lange weg naar sociale volwaardigheid van de ncgerbevolking. Formeel-juridisch is reeds veel bereikt. Bij wijze van uitzondering ging in dit geval de staatsrechtelijke ontwikkeling aan verandering van de volksgeest vooraf. De remmingen zijn gebleven, vooral in het algemeen maatschappelijke vlak. Uit rationele overwegingen wil men veel toegeven, waar men in werkelijkheid nog niet aan toekomt Diep in het onderbewustzijn van menige blanke, juist in de Verenigde Staten - hoewel daar niet zo sterk als in Zuid-Afrika - is iets blij ven hangen van de uit calvinistisch determinisme geboren overtuiging van een door God gewilde scheiding der rassen: de leer van een in de scheppingsorde gelegen principiële ongelijkheid. De neger kwam de Amerikaanse geschiedenis binnen als geïmporteerde slaaf, een vreemdeling in de wereld van de vrije blanken, die op het continent de toon aangaven. Daarom konden de Amerikanen gemakkelijker de door hen vrijwel uitgeroeide Indianen respecteren dan nakomelingen van de zwarte handelswaar, op schepen aangevoerd. Na opheffing van de slavernij geraakten de negers in de halfslachtige positie van bevrijde on- | |
[pagina 170]
| |
vrijen. Negers nòch blanken wisten in deze situatie hun houding te bepalen. De gebeurtenissen dwongen echter tot wederzijdse voortgezette heroriëntering. In het tijdperk van de beide Wereldoorlogen kwamen de negers als arbeiders en volwaardige consumenten naar voren. De industrialisatie van het Zuiden en de uittocht van arbeidskrachten naar noordelijke en westelijke industriecentra verhaastte de afbraak van de zuidelijke standenstructuur waarin het donkere landbouwproletariaat zo lang de onderlaag had gevormd. Vooral de Tweede Wereldoorlog droeg bij tot sociale vernieuwing. Negerregimenten weerden zich geducht in de South Pacific; geschoolde en ongeschoolde zwarte arbeiders bleken onmisbaar voor de oorlogsproduktie. Het ambitieniveau van de neger steeg. In zijn ontwaakt zelfvertrouwen lag de hoop op een betere toekomst besloten. Ouders projecteerden op hun kinderen wat zij zelf niet hadden kunnen bereiken. Dit verklaart ten dele de bijzondere offervaardigheid van negers voor de opvoeding en opleiding van hun kinderen. Iedere stap voorwaarts leidt tot conflictsituaties met sommige blanken. Wat voor de negerpioniers voorhoedegevechten zijn, blijken voor retirerende blanke groeperingen achterhoedegevechten te wezen. Grote veldslagen werden tot dusver vermeden. Voor de werkelijk belangrijke veranderingen in de geschiedenis zijn immers geen veldslagen nodig. ‘De in de geest levende mens’, schreef Rilke, ‘weet hoe langzaam alle veranderingen van duurzame betekenis zich voltrekken, hoe onopvallend ze zijn en door hun langzaamheid bijna onzichtbaar’Ga naar voetnoot1. | |
Kritiek uit de verteIn het Europese anti-amerikanisme hebben sommige schrijvers - journalisten èn mannen van wetenschap - zich gespecialiseerd in het aftasten van de Amerikaanse cultuur, vindingrijk in het aanduiden van de vele zwakke plekken waarop de pijlen van hun kritiek zijn gericht. Zij vinden genoeg van hun gading: nu eens het negervraagstuk, dan weer criminaliteitsstatistieken, gevallen van corruptie in het bestuursapparaat of van machtsmisbruik in de vakbeweging, seksuele excessen, leemten in het onderwijssysteem of klachten over de televisie. | |
[pagina 171]
| |
Doch wat doet men hierbij anders dan het belichten van verschijnselen, die ook in West-Europa zijn waar te nemen? De critici, die in het eigen milieu door de bomen het bos niet meer zien, weten hun kijkers wèl gericht te houden op het ver-af gelegen Amerikaanse bos. Het verre, in duidelijke omlijning, wekt meer ergernis dan het nabije. En voor zover eigen zwakheden niet te ontkennen vallen, kunnen zij worden toegeschreven aan Amerikaanse invloeden. Zoals de Duitsers in de Hitlertijd alles wat hun niet beviel ‘joods’ noemden en de Russen nu nog de term ‘kapitalisme’ bezigen voor alles waarover zij zich misprijzend willen uitlaten, menen vele Europeanen zich in hun schelden op het ‘amerikanisme’ van eigen verantwoordelijkheid te kunnen ontdoen. Een dubieuze zaak! Het Amerikaanse volk is Europees van oorsprong. Hetzelfde geldt voor de Amerikaanse cultuur, die haar uitgangspunt vond in waardevolle tradities van de Europese beschaving. De techniek, die in de Verenigde Staten zo'n hoge vlucht nam, had eveneens haar bakermat in West-Europa. Een geheel complex van factoren leidde ertoe, dat de Verenigde Staten zich vrij plotseling - eigenlijk eerst na 1914 - emancipeerden van Europese voorbeelden en in een halve eeuw tijds een technisch-economische hegemonie wisten te bereiken, die mede tot een verschuiving in de politieke machtsverhoudingen leidde. De Europeanen, overtroefd, wisten allerlei verklaringen voor de gewijzigde situatie aan te voeren. Slechts eigen falen vond in deze verklaring van het gebeuren geen plaats. Bovendien miskenden zij vooral in hun cultuurkritiek het parallel lopen - met een faseverschil - van belangrijke ontwikkelingslijnen. Er bestaan immers slechts graduele, geen principiële, verschillen tussen het effect, dat de moderne communicatiemiddelen pers, film, radio en televisie in Europa en in de Verenigde Staten op mens en maatschappij uitoefenen. Massaproductie, motorisering van het wegverkeer, democratisering van de luxe, de opbloei van een consumptie-kapitalisme, nivellering van het inkomen, normverlies en de tanende invloed van symbolen zijn aan weerskanten van de Oceaan zichtbaar. Zij hebben dezelfde wortels, maar de Amerikaanse loot van de Europese cultuur groeide uit tot een stevige boom, die de ietwat kwijnende moederplant begon te overschaduwen. | |
[pagina 172]
| |
Kritiek van nabijDe Amerikaanse gevoeligheid voor kritiek van Europese zijde is niet uitsluitend een uiting van nationale hoogmoed of zelfgenoegzaamheid. Men kan slechts moeilijk verdragen, dat vertegenwoordigers van een in Amerikaanse ogen decadent werelddeel zo hoog van de toren blazen in hun oordeel over de Verenigde Staten. Indien er kritiek moet worden uitgeoefend, kan men dit zelf wel doen en met meer recht van spreken dan de bezoeker, die meestal reist om eigen vooroordelen bevestigd te zien. Men is in de Verenigde Staten steeds bereid om over zorgwekkende verschijnselen van gedachten te wisselen. Het is niet nodig om voor een opsomming van zulke zwakke punten bij buitenlandse schrijvers te rade te gaan; ze zijn volkomen openhartig geboekstaafd in het werk van Amerikaanse auteurs. Als één voorbeeld uit vele noem ik het boekje, dat de historicus-diplomaat George F. Kennan aan de internationale politiek in het tijdperk van de atoombewapening wijdde. Wij maken ons zorgen, aldus KennanGa naar voetnoot1, over sommige gevolgen van de industrialisatie en van de verstedelijking. Over de invloed van de machine op de mens, bedreigd in zijn creativiteit en geestelijke onafhankelijkheid. Over de onhandelbaarheid van de grote stad in het tijdperk van een autoverkeer, dat bijna niet meer te beheersen is. Over de jeugd en de zwakten van het onderwijssysteem, dat de toevloed van nieuwe leerlingen niet meer kan verwerken, over de invloed van de televisie en de inperking van de actieve vrijetijdsbesteding. Over de jeugdcriminaliteit in de grote steden; over de tegenwoordige studentengeneratie, die zo weinig durf en initiatief vertoont en die zo weinig openstaat voor wetenschap zonder bij-oogmerken. Wij maken ons zorgen over de ontstellende groei van het bureaucratisch overheidsapparaat en over het gebrek aan inzicht, openheid en leiderschap, dat ermee gepaard gaat. Er ligt slechts een geringe afstand tussen de ongerustheid en de aanklacht, tussen openhartigheid en min of meer brutale ontmaskering. Onder het mom van literair realisme hebben vele schrijvers hun landgenoten een spiegel voorgehouden, die ietwat verwrongen beelden te zien gaf. Dreiser, Upton Sinclair, Caldwell en Faulkner beschreven sociale mis- | |
[pagina 173]
| |
standen zonder hun lezers ook maar één onaangenaam detail te besparen. Milder, doch tenminste even doeltreffend was Sinclair Lewis' schets van de Amerikaanse spitsburger Babbitt. Het is mogelijk, dat de Babbitts uit de jaren dertig uitgestorven zijn. Nog steeds leven echter typen, die verdacht veel op hen lijken. Hedendaagse auteurs tonen er weinig aandacht voor. Hun opstandigheid zoekt andere vormen van protest: de uittartende beschrijving vooral van navrante situaties, die nog meer de hulpeloosheid van de mens dan speciaal van de Amerikaanse mens onthullen. Met Ezra Pound, O'Neill, Hemingway en vele anderen heeft de Amerikaanse letterkunde een hoog niveau in de wereldliteratuur bereikt. De veelzijdigheid en originaliteit van deze literaire expressie kan echter zowel ten gunste als ten nadele van de Verenigde Staten worden uitgelegd: als een bewijs voor de kracht van een nog jonge cultuur òf als een teken van wanhoop in een beschaving, die bijna geen spirituele levensruimte meer biedt. | |
Tragiek van de machtKritiek uit de verte en kritiek van nabij. Men vraagt zich af of de Amerikaanse cultuur voldoende ruggegraat bezit om de last te torsen, die de natie op de schouders werd gelegd: verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het wereldpolitiek bestel. Macht kan worden uitgedrukt in produktiecijfers en wapenvoorraden; ze demonstreert zich in de mogelijkheid zich te doen gelden. Waarop macht echter in laatste instantie steunt, blijft onduidelijk. Het begrip ‘volkskracht’ omvat zoveel sociologische en psychologische componenten, dat het ons nog steeds niet mogelijk is om met enige nauwkeurigheid na te gaan hoe uit het rijkgevarieerde groepsleven en het institutioneel verband waarin dit zich afspeelt, een nationale koersbepaling zichtbaar wordt. Deze wetenschappelijke onzekerheid kwelt niet alleen de intellectueel, maar is ook een realiteit voor de grote massa, die de vage vrees kent van een zekere stuurloosheid achter de façade van een regeringsbeleid vol schijnbaar krachtdadig optreden. De macht, die het Amerikaanse volk in het tijdperk van de beide wereldoorlogen toeviel, is niet van ganser harte aanvaard. Ze leidde ertoe, dat moest worden afgeweken van de oude, in wezen zo populaire Monroe-leer: ‘Amerika voor de Amerikanen, Europa voor de Europeanen’. | |
[pagina 174]
| |
Men bevindt zich nu in de dwangpositie om als tegenspeler van Rusland wereldpolitiek te voeren in de stijl van de koude oorlog, met alle risico die dit spel in een tijd van atoombewapening inhoudt. Iedere fout kost Amerika prestigeverlies en iedere inmenging, bijvoorbeeld in het Europees defensiebeleid, roept weer anti-Amerikaanse gevoelens wakker. Een hard gelag voor een volk, dat bijzonder op internationale vriendschap is gesteld. Indien men de vraag stelt wat de zin van de uitoefening van macht zou kunnen zijn, blijkt geen van de uitgangspunten van de oude oorlog enig perspectief te bieden. Dan moet men overschakelen op een andere gedachtengang: hulp aan onderontwikkelde gebieden, strijd tegen tekorten over de gehele wereld. Het is bijna niet te overzien, welke eisen dit aan de leidinggevende groepen zou stellen in een mogendheid, die haar machtspositie in een tijd van oorlogen grondvestte. Aan een staatkunde in de grote stijl van een internationale verantwoordelijkheidsethiek zijn de Verenigde Staten evenmin toe als andere landen. Van Rusland valt hierin weinig te verwachten, omdat het zich niet kan losmaken uit de typisch 19de-eeuwse gedachtenwereld van het marxisme. Amerika staat vrijer. Het zou na een culturele heroriëntering leiding kunnen geven met de middelen waarover het beschikt: een brede stroom van middelen uit de bronnen van een volksbestaan, dat zijn vitaliteit reeds vele malen heeft bewezen. | |
CanadaTe zamen met Australië en Brazilië behoort Canada tot de grote reservoirgebieden waar alles neerkomt op de vulling van de ruimte en de exploitatie van ternauwernood ontgonnen natuurgaven of grondstoffenreserves. De Canadese geschiedenis doet denken aan die van de Verenigde Staten in het begin van de vorige eeuw. Een stroom van immigranten, landontginning, snelle groei van vele nederzettingen, tot speculatie geneigde pioniersgeest. Zoals de Verenigde Staten de tegenstelling kennen tussen de oude vestigingen aan de oostkust en de geest van de Mid-West en de Far West, ziet men in Canada nog het contrast tussen de mentaliteit die in de oorspronkelijke Franse oostelijke provincies bleef voortleven en die van de later binnengekomenen. De nakomelingen van de Fransen | |
[pagina 175]
| |
noemen zich nog steeds ‘les Canadiens’, alle anderen vallen voor hen onder de verzamelnaam ‘les Anglais’. Wie van mening is, dat de Canadese geschiedenis een navolging van de Amerikaanse te zien geeft, mag wel bedenken dat het Canadese ontwikkelingstempo vermoedelijk veel hoger zal liggen. De technisch-economische invloed van de naburige Verenigde Staten werkt als een katalysator. Amerikaans kapitaal, Amerikaanse technische hulpmiddelen en Amerikaanse vakkennis versnellen de Canadese expansie. Bovendien heeft Canada voor de Verenigde Staten nog de functie te vervullen van een verdedigingszone-in-de-diepte tegenover eventuele Russische lucht-aanvallen. Een net van radarstations geeft de beschikbare ruimte - met zelfs voor vliegtuigen niet te verwaarlozen afstanden - het karakter van een defensiegordel; een strook van duizenden kilometers breedte in plaats van de vestinglinies, die steeds de belangstelling hebben gehad van het Europese militarisme. Amerika's strategische interesse voor Canada, verenigd met het innemen van een aantal economische sleutelposities, zou reeds lang tot een volledige overheersing hebben geleid, indien de Verenigde Staten ook nog voor de nodige immigranten hadden kunnen zorgen. De aanvulling van de Canadese bevolking vond echter vanuit Europa plaats. Dit opent voor de jonge staat, nog steeds lid van het Britse Gemenebest, een perspectief van blijvende onafhankelijkheid. Bij vergelijking van de Amerikaanse en de Canadese cultuurpatronen springen ook verschillen in het oog. In de Verenigde Staten vond de vulling van de ruimte plaats in een tijd van een strijdbaar individualisme, waarbij de niet-aangepasten neersloegen in een bezinksel, waarvan het land nu nog de lasten ondervindt. Het hedendaagse Canadese immigratiebeleid daarentegen, maakt gebruik van alle hulpmiddelen der sociale planning om het inburgeren van zorgvuldig geselecteerde en zo homogeen mogelijke groepen landverhuizers vlot te doen verlopen. Veel meer dan de Verenigde Staten geeft Canada een uniforme cultuur te zien: een cultuur zonder de sociale spanningen en de rassenproblematiek, die de Amerikaanse smeltkroes kenmerken. Daardoor ook een beschavingstype zonder de spankracht, die bij beslissingen in het wereldpolitieke vlak de doorslag geeft. Canada zal, wat dit betreft, slechts zijdelings invloed uitoefenen. Bijgevolg worden er in dit boek, dat geen ‘land- en volkenkunde’ geeft, maar dat het afwegen van de in het inter- | |
[pagina 176]
| |
nationaal beleid uitmondende cultuurkrachten tot onderwerp heeft, slechts enkele bladzijden aan gewijd. |
|