Vijfstromenland. Balans der werelddelen
(1959)–Pieter Jan Bouman– Auteursrechtelijk beschermdEuropese eenheidHet nieuwe domeinKort voor zijn dood schreef Franz Marc, de jonge Duitse schilder, die de 4de maart 1916 bij Verdun sneuvelde: ‘De dag zal niet meer veraf zijn, waarop de Europeaan - de weinige Europeanen, die er aanvankelijk zullen wezen - door de diepe smart van de vormloosheid van Europa zal worden overvallen. Dan zullen deze gepijnigden hun armen strekken en vormzoekers zijn. Ze zullen de nieuwe vorm niet in het verleden zoeken | |
[pagina 138]
| |
en ook niet in de buitenwereld, in de gestileerde buitenkant van de natuur, doch vormgeving van binnenuit nastreven, op grond van hun nieuw verworven kennis.’ Dit was in 1916. Wij leven nu ruim veertig jaar later, na een Tweede Wereldoorlog, die nog meer tot de ontreddering van het Westen bijdroeg dan de vorige. Des te merkwaardiger, dat toch iets te bespeuren valt van de door Marc voorspelde vormgeving van binnen-uit. Een bescheiden begin nog maar, een schuchter pogen van hen die ‘door de diepe smart van de vormloosheid van Europa overvallen’ werden. Wat er gaande is, kan men op de gebruikelijke manier registreren: besprekingen en conferenties, vorming van organisaties, verdragen om tot tolunies te komen, traktaten van militaire samenwerking en van culturele uitwisseling, kortom alles wat men op de een of andere manier met het begrip Europese beweging in verband brengt. Het werk van scheppende minderheden, die daarmee nooit hadden durven beginnen zonder het voortbestaan van ‘het andere Europa’, waarop ik in een van de eerste paragrafen van dit hoofdstuk wees. Het traditionele Europa heb ik niet willen beschrijven en het zo ongrijpbare ‘andere Europa’ niet kunnen beschrijven. Wetend tot de ‘gepijnigden’ te behoren, die ‘hun armen strekken en vormzoekers zijn’, beperkte ik mij tot het aaneenrijgen van een aantal fragmenten, die in hun grillige opeenvolging misschien iets zouden kunnen weergeven van de spanning tussen oud en nieuw. Reeds eerder had ik mij gewaagd aan een schetsGa naar voetnoot1 van de uitstralende kracht der Europese beschaving: het kweekbed voor drie verschillende cultuurtypen: de Amerikaanse en de moderne Russische cultuur, naast de mengvorm van inheems Aziatisch-Afrikaanse culturen met de export van het kolonialisme. Het eigen tijdsbeeld is niet scherp genoeg om de lijnen van het verleden strak en duidelijk door te trekken. Slechts de diagnose van Europa's onmacht kan met enige zekerheid worden gesteld, zoals het ook mogelijk is de eerste resultaten van de Europese eenheidsbeweging samen te vatten. | |
[pagina 139]
| |
Relatieve achteruitgangTe midden van de jonge reuzen Rusland en de Verenigde Staten kan de relatieve achteruitgang van het oude werelddeel van het statistisch peilglas worden afgelezen. Tussen 1913 en 1952 daalde het aandeel van Europa - zonder Rusland - in de industriële wereldproduktie van 52,4 tot 32,8%, terwijl het aandeel van Noord-Amerika steeg van 36,4 tot 41,2% en dat van Rusland van 4 tot 15,8%. Sinds 1938 nam de industriële produktie van de Verenigde Staten met 260% toe, van Rusland met 255%, maar van de Westeuropese landen, die nu over een Europese markt beraadslagen, slechts met 55%. Europa, dat in 1870 nog 75% van de wereldproduktie van energie voor zijn rekening nam, zag dit percentage in de loop van de jaren tot 15% verminderen. Het verval van de Westeuropese landen dwong hen na 1945 steun te zoeken bij een van beide flankmogendheden, voor zover de Verenigde Staten of Rusland reeds niet voorafhadden vastgesteld welke staten in hun invloedssfeer zouden liggen. Politieke, economische en militaire afhankelijkheid is moeilijk te dragen, maar veroorzaakte in dit geval in West-Europa minder neerslachtigheid dan men had mogen verwachten. Zoals verarmde adellijke families liefst in het verleden leven, bleven de meeste Europeanen zich vastklampen aan de fictie nog steeds in het wereldgebeuren een cultureel middelpunt te vormen. Hoogmoed als afweer, als het niet willen of niet kunnen zien van de harde werkelijkheid, waaraan men toch dagelijks werd herinnerd. Men mag betwijfelen of deze hoogmoed zo'n intensiteit had kunnen verkrijgen, indien de Europese volken niet de leerschool hadden doorlopen van een nationalisme, waarin collectieve eigenwaan tot dogmatische zekerheid was verheven. De erfenis van een chauvinisme dat het verleden toegewend blijft, is de zwaarste hypotheek die op de Europese cultuur rust. Een zware barrière op de weg naar Europese eenheid. Dat deze eenheid op de duur onvermijdelijk zal zijn, wordt wel algemeen aanvaard. De vraag is slechts of de fantasie en de offervaardigheid groot genoeg zijn om met de vereiste snelheid te vorderen. Zal de Europeaan Europa kunnen herscheppen ‘uit het innerlijk van zijn wezen’? Toynbee wees erop in welke mate historische verandering afhangt van de kleine voorhoeden, welke hij ‘creative minorities’ noemde. Zo kennen wij de voortrekkers der Europese beweging: politiek, economisch, cultu- | |
[pagina 140]
| |
reel. Het valt niet moeilijk een aantal namen te noemen. De vraag is slechts of zij die in het eerste gelid strijden, voldoende steun krijgen om hun plannen te verwezenlijken. | |
ExperimentenEen der eerste successen op de lange weg naar de Europese integratie was de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal - e.g.k.s. Men noemt in dit verband altijd de naam van de Franse minister Schuman. Het is ons niet bekend hoeveel andere initiatiefnemers in actie zijn geweest. Zeker is slechts, dat in betrekkelijk korte tijd overeenstemming werd bereikt. Meteen bleek dat Schuman en zijn geestverwanten de e.g.k.s. als een ouverture tot veel verder strekkende plannen opvatten. In 1952 lanceerden zij het voorstel voor een Europese Defensie Gemeenschap, die de lijn van de economische integratie een politiek verlengstuk zou moeten geven. De militaire eenheid kon namelijk de grondslag worden voor een supranationale staatkundige orde. Eind augustus werd het project voor de e.d.g. door het Franse parlement verworpen, in hoofdzaak door het samengaan van de felste nationalisten met een honderdtal communistische tegenstemmers, twee groepen, die geheel verschillende redenen hadden om de Westeuropese eenheid te vrezen. De communisten, omdat een Verenigd Europa te veel afweermogelijkheden zou bieden tegen sovjetrussische inmenging. De nationalisten, omdat zij naar eer en geweten geen enkele inbreuk op de staatssoevereiniteit konden toelaten. De verwachting dat de houding van Frankrijk in 1954 de genadeslag had toegebracht aan de Europese actie bleek onjuist te zijn. De scheppende minderheden toonden zich niet minder hardnekkig dan de nationalistische conservatieven. Zij bleven beraadslagen, nu eens in het Europese parlement te Straatsburg, dan weer in conferenties te Brugge, de stad van het Europees College, in het hoofdkwartier van de e.g.k.s. te Luxemburg of waar maar gelegenheid bestond tot gedachtenwisseling over hun plannen. Men was alleen wat voorzichtiger geworden. In de formulering van verschillende projecten vermeed men elke term, die de schijn zou kunnen wekken, dat de staatssoevereiniteit belaagd zou worden door federatieve beginselen. Daarom besloten Spaak, Monnet, Adenauer, Beyen en anderen, die met hun adviseurs in actie bleven, om prioriteit te | |
[pagina 141]
| |
geven aan de economische samenwerking, verbonden met het probleem van de energievoorziening. Later zou men dan vanzelf ervaren, dat geen economische eenheid houdbaar is zonder een daaraan aangepaste staatkundige organisatie - zoals in Duitsland de Zollverein van 1833 onherroepelijk op een begin van politieke eenheid uitliep. In 1957 kwamen de projecten voor de Europese markt en voor een ‘Euratom’ ter tafel, uiterst ingewikkelde ontwerptraktaten, die in andere bewoordingen naar hetzelfde doel wijzen, dat de ontwerpers van de e.d.g. in het begin van de jaren vijftig voor ogen stond. Men wil een Europese ruimte scheppen, die een zestal staten - de landen van de e.g.k.s. - met 160 miljoen inwoners omvat. Het begrip ‘markt’ brengt het structureel verband tot uitdrukking, dat bij de huidige stand van de techniek een grondslag voor nieuwe vrijheid kan bieden: vrijheid van goederenverkeer, van kapitaalinvestatie, en van vestiging. Daarbij erkenning van de noodzaak de intereuropese energievoorziening een zo brede basis te geven als tot dusver slechts bereikbaar was geweest voor Rusland en de Verenigde Staten. Het is niet moeilijk om in het zelfs voor deskundigen hier en daar vrij duistere programma allerlei punten aan te wijzen, vol ‘gevaar’ voor sommige van de samenwerkende staten. Zulk risico op korte termijn mag voor kwetsbare nationale belangen zeker niet worden onderschat. De vraag luidt echter of het risico van een vasthouden aan de traditionele economische versplintering nog niet veel groter zal zijn. Duidelijk tekent zich het verschil van inzicht af. De voorzichtigen, die alle mogelijke bezwaren breed uitmeten. De ondernemenden, vertrouwend op de improvisatie van het ‘al doende leert men’. In wezen gaat het hierbij om een tegenstelling tussen een politiek op korte termijn en een beleid op lange termijn. Op korte termijn gezien, wil men zich hoeden voor onberaden stappen; men verlangt - in nationale zin! - garanties tegen fouten, die volgens perfectionistische opvattingen kunnen worden voorkomen. Het handelen op lange termijn daarentegen berust op de filosofie van de schaakmeester, die weet dat men ook zonder meer dan vijf, zes zetten vooruit te rekenen, een partij kan winnen bij een juiste beoordeling van de potentiële mogelijkheden van iedere stelling. Zeker, men kan het initiatief van de zes verbonden staten zien als een blokvorming, die ten opzichte van de wereld daarbuiten andere tegenstellingen in het leven roept. Men heeft het recht zich misprijzend uit te | |
[pagina 142]
| |
laten over dié clausules van het verdrag, welke kennelijk zijn ingelast om zwakke broeders over hun aarzeling heen te helpen. Wij blijven voorts in het onzekere over de regeling van vraagstukken, die aan later overleg worden overgelaten: de coördinatie van de landbouwpolitiek en van de Europese verkeersbelangen. Maar schept het behoud van bestaande zekerheden op de duur niet een veel grotere onzekerheid omtrent de toekomst van Europa, ingeklemd tussen wereldmachten, die wèl over ruimte en kracht beschikken om zich naar de ontwikkeling der moderne techniek te richten? Het blijft een interessante vraag hoe de kracht van de nog steeds zo taaie nationale tradities kan worden verklaard. Waar liggen de wortels van het conservatisme? In de agitatie van goed-georganiseerde belangengroepen, vastberaden voorstanders van de politiek op korte termijn? In het dogma van de staatssoevereiniteit, dat de Europeaan in eeuwenlange burentwisten is ingeprent ten koste van de zoveel wijdere visie der christelijke oecumene? In een gebrek aan fantasie of in het fatalisme, dat bij cultureel verval op zichzelf een oorzaak kan worden voor verder verval? Het is duidelijk, dat de West-Europa opgedrongen samenwerking in n.a.t.o.-verband, geen Europese zaak is, maar veeleer duidelijk demonstreert hoe het ontbreken van een Europese eenheid tot blokvorming van geheel andere soort voert. Uit zwakte is West-Europa op Amerikaanse hulp aangewezen, waarbij moeilijk vast te stellen is in hoeverre het eigen vrijheid verdedigt, dan wel de ondankbare rol moet spelen om bij eventuele Russische agressie de eerste klappen op te vangen teneinde de Verenigde Staten gelegenheid te geven hun afweerapparaat op gang te brengen. Er zijn invloedrijke groepen, die uit angst voor Rusland tot iedere dienst aan Amerika bereid zijn, doorgaans met de motivering, dat er geen andere oplossing is om de Westeuropese vrijheid met succes te verdedigen. Hier spreekt men dan, in het negatieve Europees denkend, bij gebrek aan een eigen Europees geloofs- en cultuurideaal, plotseling wèl over supranationale belangen. Het aanleunen tegen de machtige Verenigde Staten zal echter een zelfstandig Europees idealisme niet kunnen vervangen. Bieden de tradities, berustend op het verleden van nationale eenheden, ook uitzicht op de toekomst van de Europese cultuur? Deze voor de Europese eenheid beslissende vraag wordt door de meeste leidinggevende groepen - politici, kerkelijke leiders, ondernemers en vakbondbestuurders of ver- | |
[pagina 143]
| |
tegenwoordigers van universitaire kringen - veelal in even vage als welwillende betuigingen van belangstelling ontweken. Het is alsof men de taal van de Europese eenheid niet verstaan kàn. Igor Strawinsky vertelde, dat in langdurig geïsoleerde landen geen orkest, ook waar men het graag zou willen, in staat zou blijken moderne muziek te spelen, evenmin als daar de toehoorders er voor open zouden staan. Begrip voor het wordende Europa is niet uitsluitend een zaak van politiek inzicht of van economische logica. Wil de constatering, dat iedere Europeaan twee vaderlanden heeft, zijn geboorteland en Europa, geen woordspeling blijven, dan zal er een geestelijke ommekeer nodig zijn, waarvan wij nog slechts enkele voortekenen zien. | |
EurovisieEr wordt vergaderd en geconfereerd. Commissies zijn in actie om zich te beraden over een internationale heroriëntering in de opvoeding. Men bereidt verdragen tot culturele uitwisseling voor, men schrijft prijsvragen uit, men organiseert zomercursussen of internationale werkkampen. Al deze activiteit zou ons bijna doen vergeten, dat vele veranderingen zich op geheel andere manier voltrekken: spectaculair in het technische vlak, maar onopvallend in hun sociaal-politiek effect. Het massale vakantiereisverkeer bijvoorbeeld, dat enerzijds als een aspect van de algemene democratisering van de luxe is te beschouwen, anderzijds verband houdt met de ongekende motorisering van het Europese verkeer. Indien de vakantiebesteding miljoenen in beweging brengt, houdt de televisie de belofte in, tientallen miljoenen boven de omheining van hun besloten bestaan uit te tillen. In dit opzicht vormt de televisie het verlengstuk van andere middelen van massacommunicatie. Eerst schiep de pers mogelijkheden tot het doorbreken van isolement. Later bracht de film verruiming van blik, terwijl de radio het begrip actualiteit nieuwe inhoud gaf. Wij staan nu aan de vooravond van het televisie-tijdperk. Welke gevaren dit inhoudt, weten wij door Amerikaanse ervaring. Misschien dat daartegen het voordeel opweegt van méér vensters op de wereld, dat wil zeggen visueel contact met nabije en verre buren. De Eurovisie zal de grote massa's over grenzen heen leren zien, bevestigend wat door eigen reisindrukken werd verworven of verdere reislust versterkend. Zoals de | |
[pagina 144]
| |
krant het afgelegen platteland in de stroom van de wereld bracht, kan de televisie ieder volksbestaan met nieuwe vormen van internationalisme confronteren. Het zien, zelfs het volgen van bewegende beelden op een klein scherm, maakt op velen meer indruk dan een abstract betoog. Zodra buurvolken elkaar leren kennen, vervagen de grenzen. Daarmee stuurt men niet af op verlies van het volkseigene, doch op een federalisme met voldoende saamhorigheid om een supranationale organisatie tot stand te brengen. Van Eurovisie tot visie op de groeiende Europese eenheid. Van de ondiepte van het dagelijks kijken tot de dimensies van een werkelijk zien. Hiermee is een ontwikkeling aangeduid, waarin de techniek iets goed kan maken van het onheil, dat ze ons reeds heeft gebracht. En wellicht Europa behoeden kan voor nog groter onheil. |
|