Van Renaissance tot Wereldoorlog
(1938)–Pieter Jan Bouman– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
InleidingCultuur is de levensstijl van een samenleving. Deze levensstijl is de eenheid van geest en materiële vorm, het organisch en ondoorgrondelijk verband tussen geloof en kunstuiting, tussen intellect en techniek of tussen behoefte en economische organisatie. Wij behoeven niet alle aspecten van deze veelzijdige eenheid te noemen. Iedere definitie, die in dit opzicht naar volledigheid streeft, zou tot een lange, weinigzeggende omschrijving vervagen. Cultuurgeschiedenis schrijven, betekent doordringen in de structuur en de ontplooiing van één of meer levensstijlen. Een overzien en schikken, een begrijpen en meeleven, dat het mogelijk maakt talloze draden te ontwarren en aaneen te knopen, om ze vervolgens te verwerken tot een weefsel vol fouten en oneffenheden, maar toch met een duidelijk patroon - de persoonlijke visie van den schrijver. Het patroon van dit boek is de ruwe schets van vier eeuwen West- en Midden-Europese cultuur. Figuren binnen (en soms buiten langs de randen) de vierhoek Liverpool-Koningsbergen-Rome-Marseille, waarin Frankrijk, Engeland en de Nederlanden de typisch-West-Europese, de Duitse staten, Noord-Italië en Oostenrijk de Midden-Europese gebieden vormen. Een geografische tegenstelling, waarin zich ook het contrast van twee levensstijlen openbaarde. De Europese cultuur - men zou in het meervoud moeten spreken - kent twee levensstijlen, die, waar zij zich vermengden, tot de heftigste spanningen aanleiding gaven. Midden-Europa werd het gebied van een gelovig-irrationele, West-Europa van een technisch-rationalistische levensstijl. Het is een tegenstelling, die men ook met de termen kosmisch-religieus | |
[pagina 10]
| |
en burgerlijk-materialistisch kan aangeven. De rationeel-materialistische West-Europese cultuur bleek het meest expansief. Zij drong de andere levensstijl terug, maar juist toen zij juichtonen van een vooruitgangsideaal in háár trant liet horen, kondigde zich het naderend verval aan. De burgerlijk-materialistische levensbeschouwing, die de gehele wereld naar het hoogmoediggeprezen beeld van haar superioriteit wilde herscheppen, ging in de catastrophe van 1914 ten gronde. Een ondergang, waarvan men de oorzaken tot ver in het verleden kan volgen. Om de grote lijnen beter te doen uitkomen, bleef ik met opzet overal uiterst beknopt in mijn uiteenzettingen. Iedere synthese is min of meer ‘impressionistisch’; zij verdraagt geen détails of lange uitweidingen. Deze werkwijze vereist subjectief-intuïtieve verdieping in de uiterst gecompliceerde historische materie. Ook waar zij gebruik maakt van de hulpmiddelen van cultuur-morphologische beschrijving en sociaal-philosofische of sociologische begripsvorming is de subjectief-intuïtieve methode het tegendeel van de eenzijdig-objectieve analyse met haar natuurwetenschappelijke causaliteitswaan of van het ‘logische’ dialectisch materialisme.
De jaren waarin het opeenhopen en critisch schiften van nieuw historisch feitenmateriaal het hoogste doel der geschiedenis scheen, zijn voorbij. Wel is er ook nu nog een academische traditie van ijverige bronnenstudie en objectieve geschiedschrijving, doch de levende historische belangstelling wordt steeds meer opgenomen in de stroom van onze woelige tijd. Het gaat thans minder om de kennis dan om de interpretatie van de lange reeksen feiten, die in het mausoleum der geschiedenis zijn bijgezet. Wie naar ‘het duiden van zin’ streeft, staat subjectiever tegenover de stof dan degenen, die met een uitbreiding van het concreet weten genoegen nemen. Onder invloed van de merkwaardige opbloei der natuurwetenschappen hebben vele historici in de 19de eeuw de illusie gehad een exact en objectief historisch inzicht te bereiken. Zelfs Renan | |
[pagina 11]
| |
schreef eens dat de geschiedenis een wetenschap was als scheikunde of geologieGa naar voetnoot1. Geleidelijk drong echter het inzicht door dat de ‘cultuur- of geesteswetenschappen’ op een geheel andere denktrant en probleemstelling berusten dan de causaal redenerende natuurwetenschappen. DroysenGa naar voetnoot2, Dilthey, Windelband, Troeltsch en anderen effenden het pad voor een subjectief-intuïtieve of ‘begrijpende’ geschiedenisstudie. De geesteswetenschappen vergen de inzet der gehele persoonlijkheid. Niets menselijks is hun vreemd. De natuurwetenschappen daarentegen trachten terwille van de exacte waarneming de persoon van den waarnemer zoveel mogelijk uit te schakelen. De natuurwetten - korte formuleringen van waargenomen afhankelijkheidsverhoudingen - zwijgen over het wezen en de diepere zin van het gebeuren. Zij abstraheren van de mens. Niet van de mens als optelsom van bepaalde biologische en chemische bestanddelen of processen, doch wel van de mens als ondoorgrondelijk complex van bewust en onbewust leven. Het historisch begrip kan nooit abstract logisch zijn. Het ‘begrijpen’ van den historicus is een vorm van medeleven, een vorm van intuïtie. ‘In dem Verstehen ist die ganze geistig-sinnliche Natur des Menschen völlig mittätig, zugleich gebend und nehmend, zugleich zeugend und empfangend. Das Verstehen ist der menschlichste Akt des menschlichen Wesens, und alles wahrhaft menschliche Tun ruht im Verständnis, sucht Verständnis, findet Verständnis’Ga naar voetnoot3. In deze geest schreef Spengler, dat het begrip van den historicus slechts met de geoefend-intuïtieve blik van den mensenkenner is te vergelijken.
Wie zich met de geestelijke structuur van een menselijke samenleving bezig houdt, staat steeds voor raadselen. Deze raadselen | |
[pagina 12]
| |
zijn inhaerent aan het leven zelf. Historische studie dwingt tot een voortdurende bekentenis van hetgeen wij niet weten en niet weten kunnenGa naar voetnoot1 Reeds door onze gebrekkige terminologie staan wij machteloos tegenover de eindeloze verscheidenheid der verschijnselen. De voorstelling, die wij ons van een bepaalde cultuur in het verleden vormen, berust op een zeer subjectieve keus van gegevens. Met begrippen, die statisch zijn, trachten wij het bij uitstek dynamisch historisch verloop vast te leggen. Cultuur is een zekere mate van eenheid, die wij in de grote variatie der levensuitingen ontdekken. In werkelijkheid kan cultuur nooit de zuivere eenheid van levensstijl zijn, omdat afstervende oude vormen zich vermengen met ontkiemend nieuw leven. Subjectief is de historische visie en beschrijving niet alleen door de keus van gegevens uit de overstelpende massa feiten, maar evenzo door het steeds verschuivend standpunt van den waarnemer. De historicus ‘gaat met zijn tijd mede’. Iedere generatie van historici staat weer verder van bepaalde gebeurtenissen af. Intussen wisselt ook het cultureel milieu, hetgeen op zichzelf reeds tot herziening van opvatting dwingt. Uit beide wisselende gezichtspunten kan men zich als het ware een coördinatiesysteem samengesteld denken, dat het ‘historisch perspectivisme’ zuiverder doet uitkomen dan het naïef realisme, hetwelk droomt van een voor alle tijden en mensen geldend objectief beeldGa naar voetnoot2.
Het historisch subjectivisme loopt gevaar af te dwalen naar fantasie en sensatielust. Er is slechts één middel om het voor een dergelijke ontsporing te behoeden: verantwoordelijkheidsgevoel, dat voortspruit uit het inzicht dat de geschiedschrijving een cultureel-dienende wetenschap isGa naar voetnoot3. De schrijver moet zich in toom houden. Juist om een lichtvaardig oordeel te voorkomen, moet hij zoveel mogelijk gebruik maken van de methoden der bronnencritiek, die door de voormannen der objectieve geschiedschrijving werden uitgewerkt. Het is gewenst één of meer hulp- | |
[pagina 13]
| |
wetenschappen der geschiedenis, bijvoorbeeld de sociologie, de philosophie, de kunstgeschiedenis of de economie, zo goed mogelijk te beheersen, omdat de geschiedenis nu eenmaal rijkelijk gebruik maakt van begrippen aan andere wetenschappen ontleend. Een der eersten, die van de geschiedenis durfden eisen, dat ze ‘Dienst am Leben’ zou zijn, was Nietzsche. In zijn magistraal essay Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben, plaatste hij, zoals Freyer het uitdrukte, de geschiedschrijving onder het toezicht van een gezondheidsleer voor leven en cultuurGa naar voetnoot1. Iedere gezonde cultuur dient de terugblik op haar verleden als een essentieel element voor hoger inzicht te aanvaarden. Zij moet echter waken voor bepaalde vormen van historisch relativisme, indien deze een rem blijken om voor een betere toekomst te strijden. Men moet op zijn tijd kunnen vergeten; het historische en het onhistorische kunnen beide nodig zijnGa naar voetnoot2. De historicus heeft niet het recht zich geheel terug te trekken in de ivoren toren van zijn vakspecialisme. De geschiedschrijving is niet alleen souvereine wetenschap of afrekening met het verleden, zij dient op haar beurt symptomatisch te zijn voor ontluikende nieuwe cultuur en daarin een actief-opbouwend element te zijnGa naar voetnoot3. Nietzsche nam het pleidooi voor een cultureel-constructieve geschiedwetenschap op in zijn ‘Unzeitgemäsze Betrachtungen’. Thans is zijn vurig betoog niet ‘unzeitgemäsz’ meer. De huidige cultuurcrisis in West-Europa en elders heeft wel overtuigend geleerd, dat de geschiedenis zich niet in een ‘splendid isolation’ kan terugtrekken. Wij zijn op weg ons historisch oordeel over de laatste vier eeuwen te herzien. De levensstijl, die ons, West-Europeanen, het sterkst beïnvloed heeft, is in een tijd van geweld en machteloosheid ten gronde gegaan. Irrationele krachten, die wij reeds verdwenen achtten, flitsen weer door ons oude werelddeel. Het terugzien op het verleden kan het begrip scherpen voor de culturele mogelijkheden der naaste toekomst. |
|