voor hen bijna onbegaanbare paden aan romanschrijvers over te laten, miskenden zij de realiteit van belevenissen waarvoor het historisch besef zich niet mag afsluiten.
Het historisch gebeuren vindt namelijk een weerspiegeling in de geschiedbeleving van hen die het gebeuren ondergingen en mee bepaalden. Laatstgenoemde toevoeging is niet overbodig. Alle beleving immers kan weer tot handelen leiden. Onmogelijk om een duidelijke grenslijn te trekken tussen het psychologische domein en het terrein van waarneembare daden, die als ‘feiten’ de geschiedenis ingaan.
Het thema mens en geschiedenis kent nog een ander aspekt: dat van de reikwijdte van ons historisch inzicht. Om het gebeuren te ‘begrijpen’, moeten wij soms afdalen naar de interpretaties die tijdgenoten - juist of onjuist - er van gaven. Dat wil zeggen gebeurtenissen volgen tot in een aantal vertakkingen van ‘de kleine geschiedenis’, die men ook de existentiële kant van het historisch gebeuren zou kunnen noemen. Het is een gebied waarin de causaal-verklarende beschouwingswijze dikwijls vastloopt. Het vraagteken beheerst hier het veld meer dan de conclusie. Niettemin geven pogingen om door te dringen tot het warnet van menselijke lotgevallen de geschiedenis eerst haar ware veelzijdigheid, haar polyfonie, met mogelijkheden om meer dan enige andere wetenschap bij te dragen tot kennis van de mens.
In dit boek heb ik, min of meer experimenteel, zoveel mogelijk met bovengenoemde overwegingen rekening willen houden. Men kan het lezen als een proeve van geschiedschrijving waarin het existentiële element op de voorgrond staat: lotgevallen in de tijd van de beide wereldoorlogen, geschiedbeleving in kritieke jaren, tegelijkertijd een toetssteen voor het karakter van hen die een reeks beproevingen ondergingen. Biografische bijzonderheden over enige kunstenaars en een geleerde, mannen die elkaar kenden, in voortdurende gedachtenwisseling over de tragiek van het tijdsgebeuren: Thomas Mann, Stefan Zweig, Hermann Hesse, Bertolt Brecht, Gottfried Benn en de fysicus