Voetje van de vloer(1953)–Mies Bouhuys– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 47] [p. 47] De oude kist De zolder ruikt naar boeken, waar niemand meer in leest. De dingen in de hoeken zijn eenmaal mooi geweest. Toen stonden ze beneden: - wij waren nog heel klein - de wieg van lang geleden, de hond van porselein. Mijn vaders hoge zijen, mijn moeders parasol, een kapstok met geweien een beertje en een tol. Een kist vol spinnewebben met ijzeren beslag; het mooiste wat wij hebben komt daaruit voor de dag. Soms tref je zulke kleren op oude prenten aan. ‘Dag dames, dag meneren, zullen we wandlen gaan?’ Een strohoed met een strikje groet naar een sleepjapon; die antwoordt met een knikje op 't stoeltje in de zon. [pagina 48] [p. 48] [pagina 49] [p. 49] De heren komen nader en lichten hoofs hun hoed. - Wat jammer dat mijn vader nu juist de lamp aandoet. Ik knipper met mijn ogen, ik knijp ze driftig dicht. Alles is weggevlogen in het electrisch licht. Vorige