De twaalf mannetjes(1957)–Mies Bouhuys– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Zomer De torenklok slaat zeven keer, gewoon als iedre dag, maar 't lijkt dezelfde klok niet meer, zo blij klinkt elke slag. De vroege mannen op hun fiets, op weg naar de fabriek, die neuriën of fluiten iets; de straat is vol muziek. Al heel vroeg heeft de bloemenvrouw haar kraampje ingericht. De rozen zijn nog nat van dauw, de tulpen zijn nog dicht. Het lijkt wel of het hardop lacht, het orgel dat daar klinkt, dat aan de zonkant van de gracht tot in zijn buik toe zingt. De hele stad wordt enkel goud, de springtouwtijd gaat in, en als je mij de bocht voorhoudt spring ik er middenin. [pagina 19] [p. 19] Vorige Volgende