lijk’, zegt Kabeltje, ‘mijn vader is de hoofdportier. Als hij zegt: je mag erin, dan mag je erin.’
Margrietje kijkt met grote ogen naar alle geheimzinnige kastjes en knoppen en lampjes langs de muren van de lange gang, die naar de studio gaat. ‘Televisie is een beetje griezelig, hè’, zegt ze tegen Kabeltje.
Kabeltje lacht weer. ‘Wacht maar tot je binnen bent!’, zegt hij zachtjes.
In de grote studio zijn alle schijnwerpers uit en de camera's hebben hun zeildoeken jasjes aan. Drie mannen zijn bezig een zeilbootje overeind te zetten tegen een muur van lichtblauw linnen. Kabeltje wijst er naar. ‘Het dekor!’, zegt hij.
‘Ooo...’, zegt Margrietje verlegen, ‘ik wist niet dat een dekor een bootje was.’
‘Domoor’, zegt Kabeltje, ‘alles wat ze namaken in de studio heet dekor. Soms is het een bootje, soms een huis, soms een echte woonwagen, een raket naar de maan of een hele stad met sneeuw. Nu denk je nog: o, een bootje van karton en een linnen muur, maar straks, als de schijnwerpers aangaan en de camera's er met hun grote ogen naar kijken, dan wordt het opeens een echte boot, die over een blauwe zee vaart.’
‘Wat weet jij veel’, zegt Margrietje.
‘Logisch’, zegt Kabeltje met zijn neus in de lucht, ‘ik woon hier toch. En als er moeilijke programma's zijn met heel veel camera's erin, die mekaar in de weg zitten met hun wieltjes en hun kabels, dan help ik. Dan loop ik achter de camera's aan en til de kabels op, snap je, zodat ze niet in de knoop komen.’
Margrietje kijkt heel ernstig naar de lange rubberen staarten van de camera's. Dan kijkt ze weer naar Kabeltje. ‘Noemen ze jou daarom Kabeltje?’ vraagt ze.