Vrouw Jacob
(1935)–Ina Boudier-Bakker–
[pagina 352]
| |
vreezend zijn woord. Niet als eenmaal den Beier, die ruw hem zijn kracht deed voelen, en aan wien hij nog dacht soms met een zijn natuur vreemde aanhankelijkheid, zocht hij dezen machtigen bloedverwant, die met zijn majesteitelijke allure, zijn hoogmoedige vriendelijkheid hem totaal uit het veld sloeg. Klein en afhankelijk gevoelde Jan zich tegenover hem en zonder genegenheid. En nu was onverwachts Philips bij hem gekomen, hem op schrikkend uit een dagenlang vreugdig onderricht van zijn meestersmid in het maken van een slot - en norscher dan hij bedoelde was zijn begroeting geweest, vreezend meerder moeilijkheden. ‘Gij zegt Neef,’ zeide Philips, ‘dat ge den oorlog meer dan moede zijt. Welnu, ben ik niet uw naaste bloedverwant om u daar af te helpen! Ik ben bereid u te helpen Henegouwen te herwinnen - ik heb reeds véél gedaan in die richting en met succes - de Henegouwsche steden zijn den Engelschman afgevallen. Maar gij moet Mons aantasten, de hoofdstad waar uw gemalin zich heeft ingesloten.’ Een vonk lichtte in de doffe oogen van den Brabander. ‘Henegouwen - het land zoo trouw aan Jaque, en dat haar zoo na aan het hart lag - dàt te ontnemen aan de vrouw, die hem belachelijk had gemaakt, hem de ergste beleediging had aangedaan die een man kon lijden, door hem te verlaten! Hèm, regeerend vorst! ‘Als ik Henegouwen kon winnen,’ viel hij begeerig aan, en trachtte vergeefs den Bourgondiër in de koude, zwarte oogen te zien - ‘als ik haar Henegouwen kon afnemen, zou ik u voor uw hulp willen afstaan de inkomsten van een mijner rijke steden of landschappen.’ De Bourgondiër had den zweem van een lach. Hij wist, hoe het met dien Brabantschen rijkdom stond. Alsof hij niets gehoord had, ging hij voort: ‘Gij zoudt mij daarvoor het bewind over Holland en Zeeland afstaan, dat gij den Beier hadt afgestaan voor twaalf jaar. Die tijd is nog niet om.’ Jan van Brabant verschoot. Een vale blos kroop tot achter zijn groote ooren. Hij zag een oogenblik helder, hoe hij dan ingeklemd zou zitten tusschen de macht van den neef. En een | |
[pagina 353]
| |
wonderlijke ijverzucht ook: de ijverzucht van de zeldzame liefde die hij den grooten, zwaren Beier had toegedragen - wekte in hem het verzet den Bourgondiër hetzelfde te schenken. Het duurde slechts een oogenblik; geen enkel gevoel kon zich staande houden in zijn ondermijnde ziel. Dan dacht hij, dat hij immers eigenlijk niets gaf om heel Holland en Zeeland, waar ze hem hadden rondgesleept, die Kabeljauwen - waar hij zich bij elke huldiging gevoeld had als een arme hansworst op de plaats van zijn meester. Het was hem daar altijd alles vreemd gebleven, zoo verschillend van zijn luchtig levend Brabant - zwaar en vervelend, stuursch en trotsch, die Hollanders en Zeeuwen. En - dit was een gelegenheid, Jaque nòg een onherstelbaar nadeel toe te doen. Hij was niet tegen haar opgewassen, maar de Bourgondiër wel. Die zou hem op de heks wreken!’ ‘Het is wel -’ zei hij met een mislukte poging tot waardigheidsvertoon. ‘Gij Neef, zult mijn schandelijke, eervergeten vrouw straffen.’ Philips reageerde niet, dan door te zeggen: ‘Alleen eisch ik, dat deze overeenkomst tusschen u en mij, volkomen geheim nog blijft.’ En hij trok af, in zijn praal, zijn majesteit - nagestaard door den schuchteren gezel in zijn slot te Brussel.
De Bourgondiër rekende en zon. De Brabander naar het lokaas begeerig, zoù het beleg voor Mons slaan. Als het zoover was, zou hij verder handelen. Hij hield den knaap nu in de hand, en zou hem naar zijn wil laten dansen.... Hij peinsde, dacht aan zijn groot ideaal - zijn Bourgondisch koninkrijk. Jaqueline was de eenige slagboom. Hij had gehoopt op haar uitzinnige liefde voor Glocester, en dat zij mede naar Engeland zou trekken. Het was niet gelukt; zij was gebleven, had zich verschanst in Mons. Alle Humphrey's ten spijt, zou zij den strijd om de Nederlanden niet opgeven. Hij dacht een oogenblik erover, zelf het beleg voor Mons te slaan. Maar hij verwierp het, zij was sterk, zij had een groote macht. En het gevaarlijke van een strijd tegen een vrouw was, dat als hij persoonlijk door haar verslagen werd, dit een onuitwischbare smet op zijn blazoen zou beduiden. Hij kon niet te voorzichtig zijn. | |
[pagina 354]
| |
De Brabander moest haar voor hem vangen, en haar aan hem overleveren. Den prijs - Henegouwen - had hij hoog genoeg gesteld! |
|