Zij vergat te antwoorden, tot zij de gejaagde stem aan haar oor opnieuw hoorde:
‘Het zal toch naar school gaan - dan neem ik het mee - en 's avonds blijf ik thuis, het kan slapen hij mij.’
Mathilde verwon zich met geweld.
‘Ik zal graag uw naam opschrijven,’ zei ze effen.
De ander prevelde gesmoord een groet, was weg in 't donker.
Bij de burgemeester gingen de gasten vertrekken. De kantonrechter die zo laat nog was binnengekomen - wonderlijk kalm zag hij eruit - wachtte als laatste op het afscheid, dat mevrouw Courtois van haar gasten nam.
Hoog en bleek, met ongekrenkte hoofsheid in stem en manieren, had zij voor een ieder haar glimlach, haar groet, waarachter haar dodelijke vermoeidheid om deze avond zich borg. En één voor één zag zij ze heengaan uit haar huis, die deze avond om haar hadden gezeten als een kring van leed - een tovercirkel waarin zij zich had besloten gevoeld. Nu loste zich de keten, schakel na schakel zag zij wegvallen, langzaam zag zij allen gaan, een ogenblik toevend op de stoep, eer het donker hen opnam.
In haar oren hing nog de kreet van deze avond, de kreet om de vreugd, waardoor de Dood zijn weg had genomen.
Nu waren allen weg; haar man liep op straat een eindje mee met de vertrekkende heren. En naast haar stond daar alleen de kantonrechter.
Zij merkte het niet, dat zij beiden zwegen en daar stonden. Zij dacht, hoe de dochters als vijanden zich hadden te weer gesteld tegen de moeders; zij dacht aan heel dat vreemde leven, gekomen als een kort oppermachtig heerser door de nauwe donkere poort van hun stadje, de opstand jagend in de harten; tot, wat een vreugd scheen, was opgeslagen als een kreet van vertwijfeling naar de verre hemel.