jonge
onbekende Frederik in de huiskamer bij de Bremers....
Het eigen huis op den Voorburgwal - donker en koel het grachtje onder de boomen.
Het smalle huis, haar ernstige stille zwakke vader, moeder luidruchtig,
vroolijk, schreiend, dapper - en de groote Voorbeelden aan den wand....
Een vroolijk kind de stoep af - een kind dat met haar vriendinnetje Stance de
schaduwbeelden spelen laat op den gangmuur - dat rent naar de Warmoesstraat, een
donkeren winkel in - en daar met haar vriendje Karel De Roos wondere diepe
vreugden beleeft. Die haar optillen....
----------------
Op een dag komt De Roos Annette bezoeken. Hij heeft gehoord dat zij niet heel wel
is....
‘Ik kwam je eens opzoeken Annètje.’
‘Dat is goed Karel.’
Zij zitten tegenover elkaar. Hij kijkt naar haar veranderd gezicht; en zij denkt:
‘Wat is hij oud geworden.’
Zij vragen niet naar elkaars omstandigheden. Het is alles van geen belang meer.
Er is alleen maar: zoo nog eens tezamen zitten. Misschien zal het nooit meer
gebeuren. Misschien ook wèl....
Zij zijn beiden zoo oud....
Als hij eindelijk opstaat om heen te gaan, beeft haar hand en haakt in haar
sjaal.
‘Karel - mijn oude vriend....’
Hij zegt niets. Hij houdt haar koude hand een oogenblik vast, eer hij wat
moeielijk zich keert om heen te gaan.
Op straat ziet hij nog eenmaal op. Voor 't raam groet voorovergebogen haar klein
bleek gelaat, een hand wuift langzaam, mat....
Hij gaat de gracht af; hij hinkt als wanneer hij heel moe is. Hij hinkt door
jaren die uiteenvallen in momenten....
Annètje Goldeweijn. Annètje Goldeweijn. Geur van hyacinthen in een kleine zonnige
kamer. Klank van een piano, en een jong figuurtje in een blauwe jurk. Een
onbegrijpelijk dun middeltje....
----------------
‘Is u zoo moe, oom?’ vraagt Kornelis.
‘Neen, ik ben niet moe.’
Ik ben - wat jij niet weet, en niemand weet - een nieuwen tocht begonnen.... En
het is moeielijk - om dàt ook.... nog....
Amsterdam staat op een zondag met al zijn torens
blinkend in de winterlucht. Van den Dam tinkt het carillon van twaalf - en van
de Wes-