eenmaal zich
heeft doen hooren met gezag. Maar daarginds in de Unie, stelt een groote, een
sterke oppositie, ook van de vrouwen, zich tegen den oorlog. Het zijn de vrouwen
uit wier midden dertien jaar later op het Wereld-Congres te Berlijn de stem zal
opgaan:
‘How hypocritical to condemn the powder on a woman's face, and laud the gunpowder
that mows down her sons!’
En als Wilson opnieuw wordt candidaat gesteld, is als verkiezingsleus aangegeven,
dat hij de Unie buiten den oorlog houden zal.
Amsterdam zag gespannen uit. Nòg was de winter, waren de
donkere droomerige dagen van November en December zacht geweest. Nu plotseling
veegde de felle vorstwind de straten wit, en aan de grachten gaf in weinige
dagen het ijs het bewegelijk tooneel van lang verleden winters.
En voor 't eerst kwam manend en waarschuwend een stem in ieder huis, die niet
meer te verdooven was, die sprak van den meedoogenloozen duikbootenoorlog, een
verbitterdst doorgevoerde blokkade, welke beide tezamen brachten thans waarvan
vooruitzienden lang de nadering bespeurd hadden:
Kolennood - voedselnood.
Annette Craets zat bij het raam en keek naar de schaatsenrijders op de gracht.
Sophie was bij haar geweest, en had een lang relaas gehouden van allerlei
rantsoeneeringen waarbij het haar moeder duizelde. En zij tenslotte onwillig en
verbijsterd had zitten staren op woorden, namen die zij nooit gehoord had.
‘Wat is dat voor goed: poon.... geep.... moet dat visch
verbeelden?’ vroeg ze verontwaardigd met een vies gezicht. ‘Waarom zou ik dat
eten? Dat wil ik immers niet!’
‘Omdat er geen ander eten meer is.’
‘Kom! Dan eten we toch rijst....’
‘Dat is er óók niet!’
Annette had wrevelig gezwegen. Zij wilde zich nu eenmaal niet laten opschrikken
door al die dreigende voedselbezwaren van Sophie. Samen met Frederik praatte zij
erover, maar een verzet was in haar zoodra een ander alarmeerde.
Zij keek weer uit het raam, en dacht als op een vlucht uit dezen tijd terug aan
de jaren toen de kinderen klein waren, en Frederik hen leerde rijden. Toen haar
moeder te popelen zat om nog mee te kunnen gaan, in gespitste aandacht de
geluiden van 't vroolijke ijs opvangend.
Wonderlijk scheen thans, in deze gegeeselde, bloedende en ontwrichte wereld, het
aloude onschuldige ijsvermaak in de Amsterdamsche grachten. Een lafenis!