Dàt mankeerde er maar aan dat die kletskous, met zijn onophoudelijk gebabbel,
zijn genot verstoorde!
En Frederik Craets, altijd jeugdig, slank, recht, slechts een beetje grijzing in
zijn rossigen puntbaard, wandelde over de wijde ijsvlakte, op dat uur al bijna
geheel van karren en wandelaars en sleden verlaten, terug.
‘Ze zièn het niet, ze komen niet kijken,’ morde hij, ‘naar al die pracht.’ En hij
keek, langzaam voortgaande, met ontroerde oogen naar een Amsterdam, zooals hij
het nog nooit gezien had: uit de witte ijszee rijzend tegen het gouden Westen
als een betooverde stad.
Op kantoor vond hij Pieter, werkende. En zei:
‘Ben je al over 't IJ geweest? Heb je het gezicht op de stad gezien?’
Pieter keek verstrooid op.
‘Zoo. Nee vader - ik zal eens gaan. Maar ik wou u vragen, hoe moet dat hier met
dien brief van Sock uit Hamburg....’
Frederik ging zitten, strekte zijn hand naar den brief. Hij zuchtte even
onbewust, vond toen dat Pieter een uitstekend zakenman was...
Uit haar druk gezin gingen Annettes gedachten moeielijk, bedroefd, en
neergeslagen naar Stances aanstaand vertrek. En naar den Voorburgwal liep ze in
een gevoel plotseling dat zij verzuimd had méér te komen toen zij nog kòn - of
zij nù nog inhalen moest. Altijd dan vond zij Stance verbeten practisch bezig
met de toebereidselen voor haar reis. Stance die wel lief was als altijd, maar
toch óok.... al ver....
En eindelijk op een Februaridag stond Annette met moeder Bremer aan den trein,
waarmee Stance ging vertrekken. Frederik lag in bed met een van zijn hevige
verkoudheden, die hij na de influenza periodiek had behouden. Dit was een ander
afscheid dan zelfs toen Stance naar Indië ging, besefte Annette met de
trekkende, knagende pijn van al die weken in haar hart. Nu viel voorgoed al het
oude in stukken.
Zij kusten elkaar zwijgend en lang. Twee vrouwen die het leven geleerd hadden.
Stance leunde uit het portier, en keek in verterende aandacht naar het opgeheven
liefdevolle betraande gezicht; en naar het andere, gerimpelde, dat met geen
woord van beklag of weerspraak haar besluit had aangehoord. Slechts daarna met
iets onzegbaar vereenzaamds had uitgestaard over den Voorburgwal.
De trein zette aan. Stance trachtte te glimlachen. Zij zag nog eenmaal de beide
trouwe gezichten - Annètje stil, met groote oogen en bevenden mond - haar
moeder, de zware trekken vaal en gegroefd, die moeizaam een arm hief tot een
groet - en zoo staan bleef, onbewegelijk - als een teeken.