Maar Francines levenslust verzette zich tegen elk nadenken hierover. En zoo trok
zij menigen middag naar Amsterdam, stapte, toen de kleine Fred al in een
wagentje gereden werd, soms tegen de koffie met hem op de Keizersgracht binnen,
en liet hem daar terwijl zij tennissen ging.
‘Frans, ik vind dat je véél van huis bent,’ zei Annette eens.
‘Maar schat!’
‘Ja. Je laat je man alleen koffiedrinken.’
‘De stakker! En ik voer hem anders altijd.’
‘Nee Fransje, in ernst.’
‘Ja moeder, ik ben ook in ernst. Als u wist hoè ernstig 't met
me gesteld is.’
Ze stond op, sloeg haar armen om moeders hals, kuste haar speelsch op haar
kleinen neus - en vloog weg.
Het was dien middag toen Sophie laat van de boot kwam, guur geworden - een
stormachtige wind met regen zette op, en ze had geen paraplu. Maar toen ze bij
de Keizersgracht van de tram stapte, zei plotseling een stem naast haar:
‘U hebt geen beschutting voor de bui, juffrouw Craets - mag ik u thuis brengen?’
Sophie, verward door de stem die ze uit duizenden zou herkend hebben, keek op,
zonder haar gewone beheersching.
‘Heel graag.’
Zwijgend gingen zij naast elkaar. Hartonius keek opzij naar het meisje dat nu
bleek en stil naast hem ging, zorgvuldig mijdend te dicht naast hem te loopen
onder de paraplu die hij ophield. Maar in hem kwam plotseling met kracht een
binnenhuisbeeldje: Sophie, zooals hij haar eens gezien had met Francines kind in
haar arm. En de late wensch naar gezin, huiselijk geluk, brak op dit moment zich
met geweld in hem baan, nu zij zijn trage passie gewekt had.
Verstikt en heesch kwam zijn stem:
‘Sophie....’
Zij keek snel op. Een triomf dien ze niet te dooven wist in haar oogen, sprong
naar buiten zóó fel, dat het den menschenkenner naast haar één oogenblik
innerlijk deed terugdeinzen. Nog in veel later jaren zou hij zich dien blik
herinneren. De vrees zich over te leveren flitste in zijn hersenen al den tijd
dat hij verward en duister gedreven voortsprak:
‘Je vindt me misschien oud - ik weet wel, we schelen veel - maar ik heb den
laatsten tijd gehoopt dat.... we toch in veel samen-