den tuin, liep hij, onrustig, gejaagd de kroesharige
jodenmeisjes na, die getrokken naar zijn blondheid, hem zochten in hun
spelletjes.
En eenmaal, met Frits erbij, verlos verbanje spelend, raakte hij met een meisje,
een groot forsch kind verdwaald in een der verre laantjes.
Zij stond plotseling stil, toen ze hem naast zich hoorde hijgen.
‘Je mag niet zoo hard loopen, wèl?’ zei ze.
‘Waarom niet?’
‘Ik dacht dat het niet goed voor je was.’
Hij poogde weerbarstig zijn hijgen te bedwingen. Ze trok uit haar jurk een klein
zakdoekje, begon het zweet van zijn gezicht te drogen - met een vrouwelijke
teederheid, die plots zijn oogen diep en donker maakte. En op eenmaal had ze
haar armen om zijn hals geslagen, zoende hem op zijn mond.
Hij trok met geweld het jonge soepele meisjeslijf tegen zich aan - voelde in een
vreemde duizeling haar kleine borsten week tegen zijn harde jongenslijf.
‘Wat ben je sterk,’ zei ze, haar zwarte oogen in de zijne, ‘ik had 't nooit
gedacht dat je zoo sterk was.’
‘Ik zou je best kunnen dragen,’ zei hij.
Ze glimlachte week.
‘Doè het....?’
Hij greep haar om 't middel, wilde haar tillen - ze was zwaàr.... dit schoot door
hem heen, toen hij opeens vlak bij Frits' stem hoorde en die van zijn vriendje.
Ze stoven uit elkaar. Het meisje liep met een glimlach naar haar vriendinnetje.
‘We moeten terug,’ zei Frits.
Het vriendje stootte Pieter aan. ‘Meisjes zoenen?’ grijnsde hij.
‘Stik,’ zei Pieter.
Aan 't groene tafeltje zaten ze daarna voor een glas frambozenlimonade.
‘Jullie hebt Pieter veel te hard laten loopen,’ zei Annette bestraffend.
Ze zeiden niets. Zogen braaf en kinderlijk hun frambozenlimonade - door een
rietje.
In de verte dwaalden spiedend de meisjes.
Snel wentelde de tijd. De nieuwe geest, die eindelijk in alles was doorgebroken,
in kunst en litteratuur, in handel en nijverheid, sleepte de jonge geesten mee,
en verwijderde hen op eenmaal van het oudere geslacht. Tusschen de zestiger
jaren en deze tachtiger lag een geweldige kloof. Hoe eentonig in vergelijking,
onbewust van allerlei mogelijke genietingen, afgesloten eigenlijk van 't groote
leven