gedempt. Is Parijs niet de lichtstad, de heerlijke stad van kunst en beschaving.
Moet het lachende vroolijke Parijs, waarheen de fijne geesten van Europa trekken
als naar een tweede tehuis, moet dàt vermorzeld worden onder een plompen,
Pruisischen soldatenhak? Er vaart langzaam een heimelijke schrik door de landen
om zóóveel Duitschen voorspoed! In Engeland gaan stemmen op om verbetering van
het militair systeem - dat een oorlog met het heerschzuchtig Pruisen
onvermijdelijk is tot redding van Europa - tot fnuiking van de gevaarlijke macht
der Hohenzollerns....
Maar Parijs, de lichtstad, nauwer, nijpender ingeklemd in die rampzaligste aller
Januari-maanden - Parijs stervend van kou, van honger, van ziekte - gaat te
gronde.
Ergens, in een der nauwste straten van Versailles woont Von Bismarck.
Onder zijn ijzeren vuist sterft Parijs.
Frederik Craets komt thuis met een door Alberdingk
Thym geestig vertaald pamflet:
‘De groote vechtpartij op het schooltje van mamsel Europa.’
De woede van duizenden Engelschen over de neutrale houding van hun regeering,
lucht zich erin. Eind Januari verscheen al de vijf-en-zestigste druk in
Engeland. Frederik leest Annètje het slot voor:
‘Pas maar op,’ zegt mamsel, die John Bull verwijt dat hij een geldwolf is, en
inplaats bij 't vechten van Louis en Wilhelm tusschenbeiden te komen, wat
ellendige stuivers uit het ongeluk van zijn kameraad gewonnen heeft.
‘Pas maar op, dat Wilhelm, de vrome, vredelievende jongen, die niemand aanvalt,
je niet naar zijn pijpen laat dansen. Ik voor mij ben ervan overtuigd, dat hij
er ook eens een bootje op na gaat houden, en je onverwacht een visite brengt.’
Maar negen-en-twintig Januari verdringen de Amsterdammers zich voor de bulletins.
In de vinnige koude staan zij, trachtend het nieuws te bemachtigen. Door de
stad, de weinig meelevende, trekt toch even een ontroering.
Parijs is gevallen.
Er is geen paard meer geweest in Parijs. Jules Favres heeft te voet, met de witte
vlag in de hand, den droeven tocht moeten doen naar het Duitsche Hoofdkwartier.
‘Arme Franschen,’ zegt Cloese, die het leest. ‘Ik houd van ze,