Het prieelken der gheestelyker wellusten(1927)–Katherina Boudewyns– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Gheestelyke veersen Ghedicht op het woort, Letare Jerusalem &c. Doenmen de Vasten int heymelyc hiel, alste Bruessel geen Kercken en waren voorde Catholijcken, des die goede Borgers menige traenen weenden. Catholijke Borgers inden Heere gepresen In desen dach behoorde wij blijde te wesen Ghelijck de Catholijke kercke altijt heeft gheleert. Singende Letare Jerusalem, tot die zyn bekeert, Ende penitentie doen voor haerlieder sonden. Want zij ghesuyvert zijn door Christus doot ende wonden. Die hij voor alle Sondaren heeft willen gedoogen Aent Cruyce, ghelijck onse Moedere nu leyt voor ooghen Haeren kinderen den goeden Catholijcken persoonen. Laet ons nu gheestelijck alle blijschap toonen, Ons verheugende int Cruyce Christi bemint. Bij dese verdoolde menschen nu niet bekint, Als een instrument daer zij aen zijn verlost, Niet eens dinckende hoe dier zy hebben ghecost, Dat Christus zyn preciose bloet ende heylich leven Voor alle sondige menschen heeft ghegeven. Bidt voor de ghene diet Cruyce versmaeden, Dat zij mogen bekeeren, en comen tot genaden. Ende crijgen vergiffenisse van hare sonden groot, Eer zij worden overvallen van deewige doot. Een rechtveirdich oordeel sal Godt gheven Over die Sondaers die niet en beteren haer leven. Letare Jerusalem gheeft ons ooc te verstaene Dat wij in deuchden behooren voort te gaene, Ende te blyven volherden int out gheloove goet, Indien dat noot waere, daer voor te storten ons bloet. Want eer wij mogen comen totter blijschap des Heeren Wij moeten altsamen ierst strijden leeren [pagina 151] [p. 151] Tegen den vijant, werelt, ende ons eygen vleesch Dwelck wij nemmermeer en mogen geven zijnen heesch. Want soo langhe als wij leven op deser werelt wijt Soo moeten wij strijden eenen ghedurigen strijt. Als deene temptatie wech is, dander sal beginnen Die wij door Godts gratie al sullen verwinnen. Niemant en sal van Godt worden gheloont, Dan die wettelyck ghestreden heeft, sal worden ghecroont. Die hier zijn sonden, passien ende ghebreken Versterft, die en sal Godt niet versteken. Laet ons dan tsamen tot stryden gaen stellen, Ende door vasten en bidden onse lichamen quellen, Op dat tselve den geest worde onderdaenich, Want door wellust wordet vleesch wederspannich Dwelck tvasten brengt tot suiker subiectien, Dat daer door versterven alle sinlijcke affectien. Letare Jerusalem vermaent ons tot bidden en waken, Op dat onsen gheest soude Godts soeticheyt smaken Die wij sullen proeven hier in dit leven, Indien wij ons tot allen deuchden begeven Alzoo ghij, hoop ick, doet mijn lieve vrindinne Dat ghij boven al soeckt den Heere te beminnen, U oeffenende int waeken, vasten en bidden, Daeromme sal Christus comen int midden Van u lieder herten, och wat groot iolijt Suldi dan gevoelen inden Heer gebenedijt, Die met zijn gracie ende Goddelijcke presencie Sal suyveren de smetten van uwer consciencie Door zijn Sacrament des autaers van crachten groot Sal hij bij ons blijven tot in ons doot. Want hij hevet gesproken tot zyn beminde Dat hij bij ons sal blijven totten ynde, Al moeten wij door de ketters nu veel lijdens doogen Godt sal ons bewaren, als den appel van zijn oogen Wat ons toecompt, droefheyt oft tegenspoet, Wij willent van zijn handen nemen voor goet. [pagina 152] [p. 152] Hij heeft door zyn woort ons seker toegeseyt, Dat al sal gheschieden tot onser saelicheyt. Letare Jerusalem verwect ons tot dancbaerheyt Dat de hellicht van onse vasten nu is affgeleyt. Nu vortaen sal ons die Heylige kercke leeren, Hoe wij ons sullen oeffenen int lijden ons Heeren Welck lijden is van soo grooter cracht, Dat het beneempt al onser vijanden macht, Die hij aent cruyce al heeft verwonnen, In zijn preciose bloet zijn onse sonden al verslonnen Laet ons nu gedachtich zijn Jesus bitter smerten, Ende die nemmermeer laeten scheyden uut onse herten Wij zullen daer door vercrijgen sulken gracie, Dat wij inden hemel sullen maeken onse conversatie. Want daer onsen schat is, daer salt herte wesen, Bij den medicijn die ons allen heeft genesen. Dan sal den Bruydegom comen bij zijnder Bruyt Daer die boose Geusen ons niet en sullen iagen uut. Oorloff tot dat ons die heylige kercke sal wijsen Hoe dat wij te Paesschen geestelijck moeten verrijsen, Ende alsdan hoop ick wat te dichten, Om onse droefheyt gheestelijck te verlichten. Wilt dit mijn scrijven in danck ontfaen, Want het is van goeder herten uut liefden gedaen. Vorige Volgende