bij te pas kwam en we voelden geen grond voor het verhaal uit was.
Dan was het al laat veelal en als 't donker was bracht Vader Uggelebug ons met zijn oude scheepslantaarn een eind op weg; de plassen langs, de plank over, tot op den grooten weg. Nog zie ik ons zoo loopen, kleine rommelebommeltjes in den donkeren avond, stappende bij het weifelende licht van de lantaarn.
Goede oude Vader Uggelebug! Hij is al lang dood nu en geen kind zal zijn verhalen meer uit zijn eigen mond hooren. En wij, de kleine klompekleppertjes van toen, we zijn allen groot geworden.
Maar zijn verhalen, zijn wondere verhalen, die zijn bij ons blijven leven. En wij, de dikke Durk en de kleine Witkop en Klaas Klepper en Broekemantsje en 't zachte zoete Leentje en ik zelf, we hebben geloot, wie ze op zou schrijven.
En mij, mij trof het lot.
Welaan! Hier komen ze dan, de verhalen:
DE WONDERE VERHALEN VAN VADER UGGELEBUG.