die my bemint: maer van die dese onderhouden uyt liefde, ofte ten minsten uyt een kinderlicke vreese: want 't is seker, dat hy uyt fijne gheboden niet uyt en sluyt dit eerste ende alder-meeste, ende 't is oock seker, dat hy door dit iet ander ghebiedt, als door de andere: en wat is dit anders als de liefde?
Andere, die noch wat beter zijn, die dienen Godt, en onderhouden sijne gheboden uyt een kinderlicke vreese; sy doen veel mont-ghebeden, eenighe penitentien, meditatien, en andere gheestelicke oeffeninghen; maer blijven altijdt de selve, sonder eenigen voortganck inde liefde Godts, en andere waerachtighe deughden: en soo leven sy veel daghen en jaeren, jae somtijts twintigh, dertigh, en meer. De reden hier van is, om dat sy hunne oeffeningen niet en weten te stieren tot voortganck in de liefde Godts.
Om dese ende alle andere te helpen, wordt dit Boecxken in't licht gegheven: het welcke hun voor ooghen stelt gheheel den wegh der liefde Godts, om hun te toonen, hoe men ghedurigh can, ende behoort voorder te gaen in sijne liefde.
Desen wegh heeft dry deelen, die corresponderen op de dry deelen van dat eerste ende meeste ghebodt: Ghy sult den Heere &c. Matth. 22. In het eerste wordt ghetoont, hoe wy Godt moeten beminnen uyt gheheel ons herte, met een hertelicke liefde. In het tweede uyt gheheel onse ziele, met een redelicke en gheestelicke liefde, die tweederley is. De eerste is, die op de ghemeene maniere met de ordinaire gratie Godts vercreghen wordt: de welcke hier in d'eerste Dagh reyse begrepen wordt: De tweede is, die van Godt op bysondere maniere door een extraordinaire gratie inghestort wordt in de ziele, en van dese handelt de tweede Dagh-reyse. In het derde wordt ghetoont, hoe men Godt bemint met een seer verheven, ende gelijck Goddelicke lief-