der had dat zóó maar goed gevonden omdat hij nu postbode was.
Het was erg donker en de tocht was hem niet meegevallen. Alles leek vreemd en anders, en ieder oogenblik was hij bang het ontij tegen te zullen komen.
Nadat hij een eind zoo had geloopen, besloot hij maar liever weer naar huis te gaan, naar zijn warme holletje. Toen hij dat zoo had bedacht, bleef hij van schrik stil staan. Hij was den weg kwijt!
Nu kun je van alles kwijtraken en dat hindert meestal niet zoo erg, want een ander vindt het dan wel voor je. Maar wat heb je eraan, als een ander den weg vindt. Neen, een weg moet je zelf vinden.
Diederik veegde zich een zweetdruppel van zijn neus en wenschte dat hij nooit postbode geworden was. Door weer en wind, dat was niets, maar bij nacht en ontij, dat leek nu ook al minder leuk. Dat had je er nou van, postbode te zijn.
Daar stond hij nu alleen in het donker en was den weg kwijt.
Om hem heen was het pikdonker, maar niet zóó pikdonker, of hij zag hier en daar vage vormen. Hu! Als je er goed naar keek om zeker te zijn dat het maar een gewone struik was, dan werd het juist duidelijk een griezelig dier met holle oogen of een man met een kap over zijn hoofd.
Niet kijken, dacht Diederik, maar dat hielp ook weer niet, want dan hóórde je opeens allerlei - geritsel en gesluip.
Diederik pinkte weer een zweetdruppel van zijn neus en rilde. Hij trok zijn jasje nauwer om zich heen en het speet hem nu dat hij het
niet kon dichtknoopen. Maar dat ging niet, omdat zijn Moeder aan allebei de kanten knoopen gezet had, - knoopen stáán zoo veel leuker dan knoopsgaten.
Het was nu zoo stil om hem heen dat je een worm kon hooren zuchten. Maar in plaats van het zuchten der wormen, hoorde hij plotseling loopen. Heel zachtjes hoorde hij stappen. Stappen die naderbij kwamen. Diederik's ooren trilden en zijn oogen knipperden van angst. Een vage, witte vorm doemde op uit de duisternis en kwam langzaam naderbij.
H-h-h, Diederik's mond was wijd open om ‘help’ te schreeuwen, maar er kwam niets uit, alléén maar korte zuchtjes.
Opeens krijschte het witte monster! En het kwam op Diederik af. En toen zag hij, dat het maar een blatend wit schaap was.
‘Wat zit jij daar te doen in de modder?’, vroeg het schaap.