Huygens stapt lachend de kamer uit, op weg naar de volgende dag met lange, saaie besprekingen.
Op het kantoor blijft de vraag van Nelis hangen. Dat nette jongetje wil dus spion zijn... ja, ja...
Die middag zitten de twee klerken bij het eten ver van de anderen, zoals gewoonlijk.
‘Ik vertrouw die Nelis niet,’ zegt de jongste klerk.
‘Ssst, zachtjes praten en nooit namen noemen,’ fluistert zijn baas. ‘Hij heeft zich vanochtend versproken, denk ik. We moeten dat kereltje heel goed in de gaten houden. Hij kan wel een spion zijn van koning Jacobus.’
‘Daarom wil hij zo graag naar Londen,’ sist de ander.
De twee klerken zullen Nelis geen kans geven te spioneren.
De verdachte eet intussen zelf onbekommerd bij Simon aan tafel. Ze vraagt Simon: ‘Denk jij dat mijn vader nu in Londen rondloopt?’
‘Ik weet het niet, misschien is hij al thuis, wij zijn al weken weg en we horen niets uit Holland.’
‘Hij is zijn geheugen kwijt, hij loopt natuurlijk zomaar rond. Ik wil hem gaan zoeken.’
‘Waar, in Londen? Dat kan niet.’
‘Het kan wel, ze sturen af en toe spionnen die kant uit.’
‘Jij? Naar Londen als... onzin, je zou binnen een week aan een dik touw aan de boom hangen. Eet lekker je bordje leeg en doe je werk. Met de prins kom je ook in Londen.’
‘Dat duurt zo lang, ik wil er nu heen.’
Simon schept haar bord vol en dat is het eind van het gesprek.
Die middag is Nelis zo met haar gedachten bij een reis naar Londen, dat ze een fout maakt. Ze heeft net een lange lijst overgeschreven met namen, het zijn allemaal mensen die de kant van de prins gekozen hebben. De lijst is bijna af, maar bij de laatste naam maakt Nelis een lelijke vlek. Zoiets is haar nog nooit overkomen. Ze schaamt zich ervoor, laat de vlek opdrogen en steekt dan het papier weg onder haar kleren. Snel schrijft ze de hele lijst nog eens over en aan het eind van de middag heeft ze even veel gedaan als normaal.
De jongste klerk heeft echter gezien dat ze iets verstopte en hij