‘Wat is een slaaf?’ vraagt Auke.
‘Een slaaf is een mens, maar een mens die ze gewoon verkopen zoals wij koeien verkopen. Slaven hebben een vreselijk leven, ze moeten overal werk doen wat een ander niet doen wil. Ze leven als beesten en gaan dood als beesten.’
Auke zegt zacht: ‘Wij worden geen slaaf?’
Moeder drukt haar oudste jongen tegen zich aan en zegt heel zacht: ‘Nee, Auke, wij zijn hier veilig. Je vader heeft precies op tijd onze koeien hierheen gedreven, wij zijn veilig. Ons vee is ons belangrijkste bezit, wij komen er wel weer bovenop. Voor oom Abe en tante Geeske is het veel erger, die wonen in de stad.’
‘Oom Abe is toch in Engeland,’ zegt Auke.
‘Ja, hij is wel veilig, maar wat gebeurt er met hun huis. Wat doen ze met tante Geeske en de kinderen?’
‘Worden dat slaven?’ vraagt Auke.
‘Laten we hopen dat ze op tijd gevlucht zijn,’ zegt moeder. ‘Tante Geeske woont dicht bij de stadspoort, ze kan op tijd weggerend zijn.’ Auke hoort verderop in het bos mensen lopen. Heel rustig zegt hij: ‘Tante Geeske komt naar ons toe.’ Moeder hoort het ook. Wat is het? Gevaar van Noormannen? Ze kijkt angstig naar de bosrand, dan schreeuwt ze van vreugde en rent naar voren.
‘Geeske, kom hierheen!’ De vrouwen omhelzen elkaar huilend. De stier staat op en zoekt een ander plekje, het is hem hier te druk. Auke ziet twee slaperige kinderen bij tante Geeske. Hij maakt zijn bed al wat groter, dat komt goed uit. Iedereen krijgt te eten en dan slapen de twee kleine kinderen van tante Geeske op de plek van Auke.
‘Ik vind wel een ander plaatsje,’ zegt hij als een grote man. Hij heeft een wollen lap en vindt een warm plekje tussen twee koeien. Hij kijkt nog een tijdje naar de sterren en slaapt dan rustig, midden in het bos. In de stad gebeuren de vreselijkste dingen, daar merk je hier niets van.
Als Auke wakker wordt is het al dag. De koeien zijn weg, die