Een verhaal van twaalf eeuwen geleden, moet dat?
Twaalf eeuwen is een tijd die we ons niet kunnen voorstellen.
In 790 werd je al heel jong als volwassen beschouwd. Dat was voor meisjes op twaalfjarige leeftijd en voor jongens soms ook, maar vaker op veertienjarige leeftijd.
Het was een harde tijd: er was veel oorlog.
Als je nu naar het televisienieuws kijkt, zul je denken: Er is niet veel veranderd. Nu horen we van oorlogen en ellende op de hele wereld.
In 790 was de wereld kleiner. Je kende je eigen dorp of stad, en daarbuiten was de vijandige wereld. Vreemdelingen waren niet welkom, en vreemdeling was je al als je een stad verder woonde.
Tweederde van Europa was met bos bedekt, waarin rovers en roofridders woonden.
De koning van de Franken moest telkens een ander kasteel bezoeken om er het bijeengebrachte eten op te maken. Er waren geen echte wegen, vervoer van voedsel was ondenkbaar. Een weg was een modderpad, waarover je hooguit met pakpaarden iets kon vervoeren.
Handelaren hadden meestal kostbare stoffen bij zich, of andere zaken die weinig ruimte innamen en toch veel geld konden opbrengen.
In de tijd van ons verhaal kende men het geld nog bijna niet. Op het land was ruilhandel gewoon: jij hebt een zak graan en ik heb een geit, we ruilen en we zijn (hopelijk) allebei tevreden.
Alleen handelaren wisten wat geld was. In de tijd van Karel de Grote begint daar wat eenheid in te komen. Daarvoor en daarna had ieder land of iedere stad zijn eigen munten. Met geld werd vaak geknoeid, daarom was elke koopman voorzichtig met munten.