Karl heeft honger, iedereen heeft honger in het voorjaar. In het dorp zijn oude mensen doodgegaan. Die waren al veertig en dan kun je nergens meer tegen, dan ben je oud. Oude mensen gaan dood, oude koeien ook. Als een koe geen melk meer geeft, slacht je haar en eet je alle vlees op. Vorig najaar is dat op hun boerderij gebeurd. Karl weet nog hoe heerlijk dat was. Je kon zoveel eten als je lustte. Eindelijk volop vlees, maar dat duurde niet lang. Moeder was zo verstandig om nog wat vlees in te zouten om te bewaren, maar dat is ook al lang op. Nu is er alleen gerstepap, daar kan een man niet op werken. Vader ziet er mager uit, hij heeft honger. Moeder is ook mager, en de zusjes? Die leven maar vrolijk verder, die vinden alles gewoon. Is er eten, leuk, is er geen eten, jammer.
Karl sjouwt met de mest. Wat schijt zo'n koe veel, elke dag weer. Alle koeien staan droog, ze worden wel steeds dikker. Dat is het kalf dat in zo'n beest groeit. Als dat geboren is, komt er weer melk. Karl weet het allemaal wel, maar hij zou weleens iets anders mee willen maken dan het leven op de boerderij.
Hij is een keer met zijn vader in de stad geweest. Dat was leuk.
Er is daar volop leven. Het stinkt er wel, maar je ziet telkens iets anders. Je ziet een smid die hoefijzers onder paardehoeven vastmaakt. Er is een bakker met heerlijke broden; een slager; een man die touw maakt.
In de stad zie je van alles, hier op hun boerderijtje is het elke dag hetzelfde.
Je sjouwt met mest en je hoopt maar dat er op tijd regen is om de bonen en erwten te laten groeien. Dan is al je werk niet voor niets geweest. Vader strooit de mest ook uit over het gerstveld, dan groeit het koren beter.
Zo gaan de dagen hier voorbij. Alle dagen hetzelfde.
Karl zou avonturen willen beleven, verre reizen maken, allerlei andere landen zien. Niet die eeuwige heuvel met de oude eik. Dat die eik daar al honderden jaren staat, weet Karl nu ook wel. Dat de mannen daar aan hun goden offeren, weet hij ook. Je moet offeren na de oogst, midden in de winter en bij het begin van de