Mina was nog maar net terug. Het leger van de prins was in enkele lange dagmarsen teruggekeerd en nu leek alles weer als vroeger.
De marketentster vroeg Jan meer dan hij in zo korte tijd kon beantwoorden. Ze deed erg druk en dat vond Jan maar vervelend. Eigenlijk was Mina al die tijd bang geweest dat Jan en Anna iets zou overkomen. Nu merkte ze dat ze haar eigenlijk al haast vergeten waren. Ze hoorde van het plan om op de Wilgenhoeve een nieuw begin te maken en toen Jan vertelde dat hij met Anna zou trouwen, kuste ze hem op beide wangen met tranen in de ogen.
Jan weerde al die overdreven tederheid af en begon de koe naar de grote boot te trekken. Het beest was gelukkig heel gewillig.
Mina hielp de kleine boot laden met de schamele bezittingen van Jan en Anna. Toen Jan weg wilde gaan, hield ze hem tegen en zei: ‘Wacht even, ik ben zo terug.’
Jan wachtte bij de koe in de boot.
De regen stroomde zonder ophouden.
Na een minuut of tien was Mina terug, doornat, net als Jan. Ze gaf hem een linnen zakje, dat erg zwaar was. ‘Hier is je soldij,’ zei ze. ‘Je zult het nodig hebben.’
Jan pakte het zwijgend aan en borg het onder zijn doorweekte kleding.
‘Dag Mina,’ zei hij.
Mina huilde.
Jan roeide weg. Hij keek nog één keer om de koe heen en riep: ‘Wat ga jij nu doen?’
Mina haalde de schouders op en riep terug: ‘Ik weet het niet. Er zal toch nog wel ergens oorlog zijn.’
Jan wuifde nog een keer en roeide toen uit alle macht weg. Hij hield zoveel mogelijk de geul aan, die hij op de heenweg had gemaakt.
Mina keek hem lang na. Toen keerde ze terug naar haar kar, naar sergeant Pauw, naar het harde leven van marketentster. Als een grimmige oudejaarsgrap en om een streep te zetten onder wat voorbij was, stak ze 's avonds de hut van Jan en Anna in brand.
Jan raakte in het donker de weg kwijt toen hij nog maar een uur te varen