De marketentster Mina van Etten was hier gaan wonen. Ze had het vervallen huis leeg aangetroffen. Zonder iemand iets te vragen was ze er in getrokken. Haar hoge huifkar stond achter het huis. Het paard graasde op de stadswal. Eindelijk rust voor het beest na jarenlange omzwervingen.
Mina van Etten leefde van het leger en met het leger. Niemand wist waar ze vandaan kwam. Niemand wist hoe oud ze precies was. Ze deed de was voor de soldaten en ze verkocht brandewijn. Alles tegen contante betaling.
De soldaten van de Dijkpoort zaten bij elkaar aan een tafel met twee lage banken. Bij de open haard goot Mina heet water in een wastobbe.
Al urenlang bespraken de mannen de toestand van het leger en de kansen van de oorlog. De een wist het nog beter dan de ander.
‘We moeten aanvallen,’ zei tamboer Frans Richter.
‘Ik snap niet waar ze op wachten, aanvallen moeten we.’
Willem Spaan, zijn korporaal, lachte om die opmerking.
‘Aanvallen? Dat klinkt mooi. Heb je ooit een aanval meegemaakt? Wat kunnen we beginnen met die zesenzeventig man hier in Hattem?’
‘Het hele IJsselleger moet de Fransen aanvallen,’ riep de tamboer uit. Mina kletste het wasgoed op de plank. ‘Het hele IJsselleger,’ spotte ze, ‘waar ligt dat? Er is nog geen regiment op sterkte en er lopen er elke dag meer weg dan er bijkomen. Als de Fransen komen, kunnen jullie niet eens de rivier verdedigen, laat staan aan te vallen. Zoals het er nu bijstaat, mag je blij zijn als de hoge heren vlug vrede sluiten.’
Een jonge soldaat, Simon de Heuter, mengde zich in het gesprek. ‘Als wij de doorwaadbare plaatsen verdedigen, komt er geen Fransman levend aan de overkant,’ zei hij. Mina van Etten lachte hard en spottend.
‘Ik ben al twintig jaar in dit vak, jongen. Ik weet waar ik het over heb. Jullie hebben geen schijn van kans, al ben je nog zo dapper. Op dit moment zijn er al veertien plaatsen in de rivier waar ik met mijn kar zo naar de overkant kan rijden. Met dit droge weer wordt het elke dag gemakkelijker. Jullie hebben niet genoeg soldaten. Jullie hebben geen kruit en geen kogels.’
‘Dat is waar,’ zei een oude soldaat. Piet Happert trok al minstens even lang met de legers mee als Mina. ‘Onze vestingen zijn te oud,’ mop-