[Woord Vooraf]
Dit is een boek met een gefantaseerd verhaal. De personen zijn bedacht, maar de tijd waarin ze leven is zo eerlijk mogelijk weergegeven.
Zo eerlijk mogelijk... Wat is waar en wat is niet waar? Dat is in alle geschiedenisverhalen moeilijk na te gaan. Als je zelf iets meemaakt dat spannend is en waarbij je bang bent, kan het best zijn dat je het later navertelt alsof het heel leuk was. De vervelende dingen vergeet je, wat niet goed past in het ‘verhaal’ laat je weg en je vertelt ‘geschiedenis’ die maar ten dele waar is.
Zo is het ook met geschiedenisverhalen over de middeleeuwen.
Om te beginnen slaat het begrip middeleeuwen op een periode van zo'n duizend jaar (5e tot eind 15e eeuw). Het leven van de mensen veranderde nogal in die periode. Om maar één voorbeeld te noemen: er werd veel uitgevonden in de middeleeuwen - molens bijvoorbeeld, watermolens, windmolens. Door het gebruik van molens kwam er industrie.
In de landbouw verbeterde men de ploeg en de manier waarop paarden voor een kar of voor de ploeg gespannen werden. Goede ploegen leidden tot betere landbouw, er was meer voedsel voor meer mensen.
Er kwamen grotere gebouwen, vooral kerken, kloosters en kastelen. Er was meer ijzer. De mensen begonnen steenkool te gebruiken. Vooral in de 12e en 13e eeuw was de technische ontwikkeling opvallend.
Dat die uitvinders ook heel goed wisten wat er in de oudheid bedacht was in Rome en Griekenland, hebben mensen uit de 16e en 17e eeuw niet opgemerkt. Voor 16e-eeuwers was het alsof zij de kennis van de klassieke oudheid helemaal opnieuw ontdekten. Om te onderstrepen hoe goed zij wel waren praatten 16e-eeuwers over de middeleeuwen als over een duistere periode, waarin de mensen niets wisten.
Dat idee van de ‘achterlijke’ middeleeuwen is lang blijven bestaan. Was het fout? Ten dele.