er was een heel grote kerel bij, een zeeman zo te zien. Betje dreef iedereen van de stoep af, tot ze helemaal alleen boven de massa stond.
Ze klemde haar handen om het hekje en riep: ‘Wat zoeken jullie hier?’ ‘De belastingpachter, laat hij naar buiten komen als hij durft,’ gilde iemand uit de menigte.
‘Hier woont geen belastingpachter, hier woont alleen maar een belastingbetaler. Iemand die net zoveel moet betalen voor zijn turf, brood, boter en zeep als jullie.’
‘Maar hij heeft er de centen voor,’ schreeuwde er een.
‘Hier woont Joost de Bij,’ antwoordde Betje, ‘hij is niet thuis want hij is in zijn fabriek. Als jullie net zo hard werkten als hij, zou je ook meer geld hebben. Dan hoef je niet bij andere mensen te gaan stelen.’
‘Wij stelen niet, wij brengen gerechtigheid, weg met de belastingpacht.’
‘Je zakken puilen uit van de gerechtigheid,’ zei Betje en ze wees naar de man die geroepen had. Uit zijn gescheurde jas hingen gouden en zilveren sieraden, die hij haastig wegstopte. De mensen lachten.
‘De meeste pachters hebben de borden van hun deur gehaald, ze zeggen dat hier wel zo'n uitbuiter woont.’
‘Hier heeft nooit een bord gezeten,’ wees Betje triomfantelijk.
‘Je bent aan het verkeerde adres. Wat is een belastingpachter?’
‘Een schoft, een aasgier,’ riepen de mensen door elkaar.
‘Een belastingpachter is iemand die voor de hoge heren de belasting ophaalt die wij moeten betalen als we brood en boter en bier kopen.’
‘En hout en turf en zout,’ riep een slonzige vrouw.
‘Als we alles op moesten noemen waar we belasting bij betalen staan we hier morgenochtend nog,’ riep Betje. Haar zware stem was overal duidelijk te horen. ‘Een belastingpachter betaalt de hoge heren een bedrag, en dan mag hij jou en mij het vel over de oren stropen. Wij moeten betalen wat hij vraagt, en terwijl hij stil zit en wij hard werken, wordt hij rijk en wij blijven arm.’
‘Zo is het! Weg met de belastingpachters,’ schreeuwden de mensen.
‘De man die hier woont ken ik al vanaf de tijd dat hij nog in de luiers lag, hij heeft altijd met eerlijk werk zijn brood verdiend, net als zijn vader en zijn grootvader. Uitbuiters moet je ergens anders zoeken. Hier woont goed volk.’
‘Dat zeggen ze allemaal,’ klonk het uit de massa.
‘Ik kan het je bewijzen,’ riep Betje. ‘Is er iemand die dorst heeft?’ Ze gaf haar keukenhulpjes een teken en die rolden het eerste vat bier de stoep op. De mensen juichten, ze drongen naar voren. Betje liet ze onderaan