De stuurman wees twee matrozen aan, die de omvangrijke bagage van de heer Baumann aan boord sleepten.
Toen dat allemaal gebeurd was, betaalde de Duitser de vrachtrijder en verdween in het schip, luide aanwijzingen en bevelen schreeuwend.
Er was nog tijd genoeg voor het hele gezin Bakker om samen aan boord te gaan en voor de afvaart nog wat rond te kijken.
Een matroos nam de koffers van Abe over en wees hen de weg naar het tweede klas dek, waar Abe een hut geboekt had, voor honderdachtendertig gulden, waarmee de hele overtocht betaald was.
Aukje bleef aan de railing staan en keek neer op de krioelende drukte op het tussendek, waar het overvol was met de berooide landverhuizers, die voor een veel lager bedrag overvoeren.
Abe sloeg zijn arm om haar heen. ‘Zie je nu wel, Aukje, dat het niet zo gek is om zestig gulden meer te betalen? Volgend jaar reizen jullie ook zo luxe en dan wacht ik op je op onze eigen boerderij.’
Zij antwoordde niet, maar bleef vol afgrijzen naar het lager gelegen dek kijken. Wat waren die mensen vies en arm, wat zagen ze er slecht uit. Dit was een wereld waar zij als Friese boerendochter geen weet van had. Met Abe samen had ze in de afgelopen jaren ook armoede gekend en nog moesten ze heel zuinig zijn, al had Abe daar nooit zo'n weet van, maar zo grauw, zo troosteloos was het bij hen nooit geweest.
De jongens hadden de hut van hun vader gevonden en kwamen enthousiast vertellen waar het was. Ook Jan kreeg er aardigheid in. Ze holden een trap op naar het hoger gelegen sloependek. Tante Jeanette volgde, bezorgd dat ze ergens af zouden vallen.
Abe liep met zijn vrouw naar de kleine hut, waar door het ronde raampje de kade te zien was.
Hij sloot de deur en wist niet wat te zeggen op dit laatste moment voor het afscheid.
Zij deed dapper haar best om niet te huilen.
Onhandig peuterde hij de Emmabloem van zijn jas en speldde haar die op. ‘Dan hoef je niet weer te betalen,’ zei hij.
Ze glimlachte mat, tranen welden onweerstaanbaar op.
Hij drukte haar tegen zich aan en ze huilde met zacht kreunen als een gewond beest.
‘Kom nou, kom nou,’ zei hij zacht. ‘'t Is toch maar voor een jaar. Volgend jaar zien we elkaar weer..., daar!’
Ze hoorde zijn stem, ze hoorde zijn woorden en ze klemde zich aan hem vast in een laatste wanhopige poging hem te behouden. Haar Abe, de plannenmaker, de eeuwig optimistische man, die ze trouwde tegen de wil van haar familie. Haar fomilie die hem een warhoofd en